ECLI:NL:CRVB:2019:497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van een schoonmaakster
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante, die als schoonmaakster heeft gewerkt. Appellante is op 29 maart 2010 uitgevallen door klachten aan haar linkerarm, -elleboog en -schouder. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar heeft deze later herzien en beëindigd, met de stelling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij opnieuw haar volledige arbeidsongeschiktheid heeft betoogd.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar uitspraak niet voldoende onderscheid heeft gemaakt tussen de verschillende besluiten van het Uwv en dat het medisch onderzoek dat aan de besluiten ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft echter ook geconcludeerd dat het Uwv niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag heeft gehandeld bij het nemen van het besluit van 14 juni 2016. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken de gebreken in dit besluit te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor de betrokken persoon.