ECLI:NL:CRVB:2019:493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
14/6884 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische grondslag

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 14 februari 2019, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel behandeld. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond, maar appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft psychiater D.W. Oppedijk als deskundige benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeert dat appellant lijdt aan een somatoforme stoornis en een matig ernstige depressieve stoornis, wat leidt tot beperkingen in de duurbelastbaarheid. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv een ontoereikende medische grondslag heeft en draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen. De Raad benadrukt dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet aanpassen in overeenstemming met de bevindingen van de deskundige, waarbij rekening moet worden gehouden met de door de deskundige genoemde randvoorwaarden.

Uitspraak

14.6884 WIA-T

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
20 november 2014, 14/1285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 februari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Mercanoğlu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mercanoğlu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Knigge.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft psychiater D.W. Oppedijk als deskundige benoemd. Op 24 november 2016 heeft de deskundige, in samenwerking met
drs. E.M. Vroege, arts-assistent in opleiding tot psychiater, rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op dit rapport en de deskundige heeft een nadere vraagstelling van de Raad beantwoord.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mercanoğlu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per
17 februari 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 2 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 2013 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 april 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 mei 2014 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is. Op grond van eigen onderzoek en informatie van de behandeld sector (huisarts, neuroloog, revalidatiearts, cardioloog, psycholoog) hebben de verzekeringsartsen van het Uwv een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), gedateerd 29 november 2013, opgesteld. Appellant heeft niet met objectief medische stukken aangetoond dat hij minder belastbaar is dan weergegeven in de FML. Uitgaande van die FML moet appellant in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant kan zich niet vinden in de aangevallen uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Hij vindt dat zijn beperkingen met de FML van 29 november 2013 zijn onderschat. Appellant heeft benadrukt dat in de FML een urenbeperking moet worden opgenomen, omdat er sprake is van conditiegebrek en krachtverlies, veroorzaakt door een slechte spierfunctie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van een keurings- en
arbo-arts ingezonden, diverse brieven van zijn behandelend psycholoog en stukken van medische aard uit Turkije.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid juist zijn weergegeven in de FML van 29 november 2013 en of de voor hem geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn.
4.3.
Partijen hebben ter ondersteuning van hun standpunt stukken van medische aard ingediend. De Raad heeft daarom aanleiding gezien psychiater Oppedijk te vragen hem van advies te dienen. In zijn rapport concludeert de deskundige dat appellant lijdt aan een somatoforme stoornis: een pijnstoornis, gebonden aan zowel lichamelijke als psychische factoren en een matig ernstige depressieve stoornis, met daarbij angstklachten, slaapproblemen en geheugenproblemen. Er is sprake van vermoeidheid, traagheid, twijfelzucht, en geheugen- en concentratieproblemen. Een beperking in de duurbelastbaarheid is aangewezen. In rubriek 1 van de FML dienen beperkingen te worden opgenomen op de aspecten 2 (verdelen van de aandacht), 3 (herinneren), 5 (doelmatig handelen), 6 (zelfstandig handelen) en 7 (handelingstempo). Desgevraagd heeft de deskundige te kennen gegeven dat een precieze vaststelling van de urenbeperking buiten het gebied van zijn expertise valt.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport, dat naar aanleiding van een reactie van het Uwv is aangevuld op 30 maart 2017, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Het Uwv heeft geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende betwisting inhouden van de juistheid van de in het rapport neergelegde conclusies.
4.5.
Gelet op het rapport van de deskundige heeft het bestreden besluit een ontoereikende medische grondslag.
4.6.
In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Het Uwv zal de FML in overeenstemming moeten brengen met de inhoud van het rapport van de deskundige, en vervolgens moeten bezien welke gevolgen dat heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per
17 februari 2014. Bij het aanpassen van de FML komt het Uwv een zekere vrijheid toe bij de bepaling van de urenbeperking, nu de deskundige zich daarover niet concreet heeft uitgelaten. Daarbij dienen wel de randvoorwaarden die de deskundige heeft genoemd (regelmatige werktijden, goed nachtritme, geen volledige werkdag en geen volledige werkweek) in acht te worden genomen. Het Uwv kan voorts bij het aanpassen van de FML als uitgangspunt hanteren dat de door de deskundige genoemde beperking op het aspect handelingstempo gerubriceerd dient te worden onder het aspect 1.9.8 van de FML.
5. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 2 mei 2014 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.W. Akkerman en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W.M. Swinkels

TM