ECLI:NL:CRVB:2019:489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake Ziektewetuitkering en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een Ziektewetuitkering toekende. Appellant was sinds 13 augustus 2014 ziek en het Uwv had op 17 september 2014 bepaald dat hij geen recht had op een uitkering, omdat zijn voormalig werkgever verplicht was tot loondoorbetaling. Na bezwaar van appellant en zijn voormalig werkgever, heeft het Uwv op 24 november 2014 het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en appellant recht op ziekengeld toegekend per 13 augustus 2014. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die zijn beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het besluit van het Uwv niet zorgvuldig was voorbereid en dat er een conflict was met zijn voormalig werkgever. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn aanspraak op ziekengeld niet betwistte en dat er geen bewijs was dat het Uwv onjuist had gehandeld door medische gegevens te verstrekken aan de werkgever. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de rechtbank een onjuiste uitspraak had gedaan en bevestigde de aangevallen uitspraak.
Daarnaast heeft appellant verzocht om vergoeding van immateriële schade, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de bestuursrechter niet bevoegd is om schadevergoeding toe te kennen. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.