ECLI:NL:CRVB:2019:484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van kostenvergoeding in het kader van een persoonsgebonden budget en hoger beroep tegen eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder en bijgestaan door mr. H.B. Frenken, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 maart 2018, waarin het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De zaak betreft de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 140.498,21 aan de appellant, geboren in 2004, en de eigen bijdrage die het college van burgemeester en wethouders van Weert had opgelegd.
De Raad heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit de eigen bijdrage heeft ingetrokken en een kostenvergoeding van € 992,- heeft toegekend voor de kosten die de appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar. De Raad is van oordeel dat de rechtbank de zaak correct heeft behandeld en dat de door het college toegekende kostenvergoeding op juiste gronden berust. De Raad heeft het verzoek van de appellant om de voorzitter van de rechtbank als getuige op te roepen afgewezen, omdat de verklaring van de voorzitter niet noodzakelijk was voor de vaststelling van de relevante feiten.
De Raad heeft verder geoordeeld dat de rechtbank niet vooringenomen was en dat het betoog van de appellant dat niet alle beroepsgronden zijn behandeld, niet slaagde. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter D.S. de Vries, met de griffier I.G.A.H. Toma aanwezig.