ECLI:NL:CRVB:2019:483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit inzake persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant, als professioneel gemachtigde, had ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert. Dit besluit, genomen op 29 april 2016, betrof de voorwaarden voor een persoonsgebonden budget (pgb) dat was toegekend aan de cliënt van appellant. De rechtbank had het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij van oordeel was dat de brief van 29 april 2016 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de brief van 29 april 2016 wel degelijk een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De Raad oordeelde dat het besluit onmiskenbaar gericht was aan de cliënt van appellant en dat appellant in zijn hoedanigheid van gemachtigde geen belanghebbende was bij dit besluit. Hierdoor bevestigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de gemachtigde en de ontvankelijkheid van bezwaren in bestuursrechtelijke procedures.