ECLI:NL:CRVB:2019:458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uwv
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam, die zijn aanvragen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft zich in augustus 2016 en opnieuw in juli 2017 tot het Uwv gewend met verzoeken om toekenning van een uitkering, maar het Uwv heeft beide aanvragen niet in behandeling genomen omdat de door appellant verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling. De rechtbank heeft in haar uitspraken geoordeeld dat appellant niet alle noodzakelijke gegevens heeft aangeleverd en dat hij redelijkerwijs in staat was om deze gegevens te verkrijgen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de oordelen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om aanvullende informatie te overleggen die nodig was voor de beoordeling van zijn aanvragen. De Raad concludeert dat het Uwv bevoegd was om de aanvragen buiten toepassing te laten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De hoger beroepen van appellant zijn dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan op 13 februari 2019 door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als rechter en W.M. Swinkels als griffier.