ECLI:NL:CRVB:2019:4349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellante voor geselecteerde functies in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die sinds februari 2015 een Ziektewet-uitkering ontving, was in geschil over de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 15 juni 2017 geschikt was voor bepaalde functies, ondanks haar psychische klachten. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig was geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de belastbaarheid van appellante goed in kaart gebracht en er was geen reden om aan het medisch oordeel te twijfelen. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar waren, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat appellante per 15 juni 2017 geschikt was voor de functie van samensteller.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.