ECLI:NL:CRVB:2019:4347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die werkzaam was als hulp in de thuiszorg, had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 24 oktober 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd appellante op 4 oktober 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij haar arbeidsongeschiktheidsklasse op 45 tot 55% werd vastgesteld.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de klachten van appellante onderbouwden. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar belastbaarheid niet juist was vastgesteld en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen voor haar psychische klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen reden hadden om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de geschiktheid van functies.