ECLI:NL:CRVB:2019:4347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
17/5922 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die werkzaam was als hulp in de thuiszorg, had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 24 oktober 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd appellante op 4 oktober 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij haar arbeidsongeschiktheidsklasse op 45 tot 55% werd vastgesteld.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de klachten van appellante onderbouwden. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar belastbaarheid niet juist was vastgesteld en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen voor haar psychische klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen reden hadden om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de geschiktheid van functies.

Uitspraak

17.5922 WIA

Datum uitspraak: 31 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 augustus 2017, 17/2187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.S.G.M.J.M. Deijle hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2019. Namens appellante is mr. Deijle verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als hulp in de thuiszorg voor 28 uur per week.
Na het doorlopen van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 24 oktober 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellante heeft zich op 7 oktober 2014 ziek gemeld met hoofdzakelijk psychische klachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft, na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, bij besluit van 20 september 2016 aan appellante per 4 oktober 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de arbeidsongeschiktheidsklasse is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante onderzocht en de in bezwaar ontvangen informatie van de behandelend sector bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onderschreven. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw het CBBS geraadpleegd en voor appellante deels nieuwe functies met een hoger uurloon geselecteerd. Op grond van deze nieuwe functieselectie is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%.
1.4.
Bij brief van 11 januari 2017 heeft het Uwv aan appellante zijn voornemen kenbaar gemaakt om de WIA-uitkering te beëindigen per toekomende datum. Nadat appellante hierop heeft gereageerd, hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader gerapporteerd en de eerdere conclusies gehandhaafd.
1.5.
Bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 september 2016 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de WIA-uitkering beëindigd per 23 april 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. In de FML is in voldoende mate rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten van appellante. De claim voor forsere psychische beperkingen overtuigt niet en voor de gestelde fysieke klachten valt geen duidelijke oorzaak te objectiveren. Door appellante is geen objectieve medische informatie overgelegd op basis waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep). Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar belastbaarheid niet juist heeft vastgesteld en dat de voor haar opgestelde FML niet juist is. Zij acht zich niet in staat om te werken in de omvang van dertig uur per week, zoals door het Uwv mogelijk is geacht. Ook moeten er volgens haar meer beperkingen worden aangenomen voor haar psychische klachten. Zij heeft te maken met pleinvrees, angst- en paniekaanvallen, depressiviteit en een achteruitgaande longfunctie die haar belemmeren bij het verrichten van arbeid. Met betrekking tot haar nek- en beenklachten en sikkelcelanemie, stelt appellante dat het Uwv hiernaar onvoldoende onderzoek heeft verricht. In het kader van de Ziektewet is appellante op 26 mei 2016 onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij is toen volledig arbeidsongeschikt bevonden. Appellante acht het onbegrijpelijk dat zij een paar maanden later ineens weer volledig arbeidsgeschikt is geacht. Appellante acht zich niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen. Op basis van een aangepaste FML dient een nieuw arbeidskundig onderzoek te worden uitgevoerd. Appellante wijst er ten slotte op dat zij door het Uwv per 22 augustus 2017 volledig arbeidsongeschikt is verklaard en per die datum een WIA-uitkering ontvangt. Volgens haar was haar situatie ten tijde voor deze zaak van belang vergelijkbaar.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien, waarbij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook informatie is opgevraagd bij de huisarts van appellante. Voor het oordeel dat aanvullende informatie bij behandelaars had moeten worden opgevraagd bestaat geen aanleiding. Van een situatie zoals beschreven in 4.1 van de uitspraak van de Raad van 15 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4312) is namelijk geen sprake. Ook bestond voor het Uwv geen verplichting om een tweede verzekeringsarts of een deskundige in te schakelen.
4.2.
Evenmin bestaat reden tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderzoek verricht naar de psychische klachten van appellante en geen van beide artsen heeft concentratiestoornissen vastgesteld of problemen met het geheugen. Ook is niet gebleken dat de door appellante gestelde straatvrees en paniekaanvallen tot aanvullende beperkingen moeten leiden. Ten tijde van de data in geding, 4 oktober 2016 en 23 april 2017, stond appellante voor deze klachten nog niet onder een frequente behandeling en ook het verschijnen van appellante op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 5 december 2016 – ook al werd zij toen begeleid door haar dochter – getuigt er niet van dat het voor haar onmogelijk is om op afspraken buitenshuis te verschijnen. Op de door appellante overgelegde emailberichten van de psycholoog E. van der Wel en de informatie van de huisarts is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gereageerd in zijn rapporten van 22 januari 2018 en 7 november 2019, waarin hij er onder meer op wijst dat de psycholoog geen melding heeft gemaakt van haar onderzoeksbevindingen. Ook de informatie van de huisarts bevat ten aanzien van de psychische klachten geen objectieve medische gegevens.
4.3.
De door appellante aangevoerde lichamelijke klachten als gevolg van onder meer astma en artrose zijn bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend en voldoende meegenomen bij zijn beoordeling. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat deze klachten zijn onderschat. Dat voor appellante een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen dan ongeveer dertig uur per week is dan ook niet gebleken.
4.4.
Voor het oordeel dat de medische beoordeling zich niet verdraagt met de eerdere beoordeling in het kader van de Ziektewet in mei 2016, wordt geen aanleiding gezien. Laatstgenoemde beoordeling is met name gebaseerd op een (tijdelijke) toename van de astmatische klachten van appellante en uit geen enkel medisch stuk blijkt dat deze klachten op de hier bestreden data even ernstig zijn. Aan de toekenning van de WIA-uitkering per
22 augustus 2017 ligt ten grondslag de telefonisch verkregen mededeling van appellante dat zij na een intake in december 2017 zal worden opgenomen door de GGZ, waardoor de betreffende verzekeringsarts heeft aangenomen dat per 22 augustus 2017 sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat deze situatie niet aan de orde was op 4 oktober 2016 en 23 april 2017.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) C.I. Heijkoop