ECLI:NL:CRVB:2019:4344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
19/2164 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in ZW-uitkering aanvraag

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn verzoek om toekenning van een ZW-uitkering per 1 januari 2018 werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 december 2019 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat appellant inmiddels een IVA-uitkering is toegekend met ingang van 1 januari 2017, waardoor het verzoek om een ZW-uitkering geen feitelijke betekenis meer heeft. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, aangezien het resultaat dat hij nastreeft niet meer kan worden bereikt. De Raad verwijst naar vaste rechtspraak die stelt dat een louter principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. De uitspraak van de rechtbank is derhalve bevestigd, en het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

19.2164 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2019, 18/2872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 december 2019
Zitting heeft: A.I. van der Kris
Griffier: H. Huisman
Ter zitting zijn verschenen: appellant en mr. M.J. van Steenwijk namens het Uwv

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellant heeft zich op 25 september 2013 ziek gemeld. Het Uwv heeft na afloop van de voorgeschreven wachttijd geweigerd om appellant met ingang van 1 oktober 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft zich vervolgens vanuit een situatie waarin hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet enkele malen ziek gemeld en korte tijd een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
Op 1 januari 2018 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 19 maart 2018 heeft het Uwv geweigerd om appellant per 1 januari 2018 een uitkering op grond van de ZW toe te kennen, omdat appellant met ingang van die datum geschikt werd geacht voor zijn maatgevende arbeid. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Bij besluit van 29 maart 2019 heeft het Uwv in het kader van een heroverweging van de eerdere WIA-aanvraag besloten om alsnog een IVA-uitkering aan appellant toe te kennen met ingang van 1 januari 2017. Dit besluit is genomen nadat de rechtbank het onderzoek in de onderhavige ZW-zaak had gesloten. De rechtbank heeft daar bij de aangevallen uitspraak dan ook geen rekening mee kunnen houden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst moet worden bezien of appellant, gelet op toekenning van de IVA-uitkering met ingang van 1 januari 2017, procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang heeft geen feitelijke betekenis en is dus onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.3.
Wat in de onderhavige procedure aan de orde is, te weten het verzoek van appellant om toekenning van een ZW-uitkering per 1 januari 2018, kan geen feitelijke betekenis meer hebben voor appellant, omdat aan hem inmiddels een IVA-uitkering is toegekend met ingang van 1 januari 2017. Appellant ontvangt deze uitkering nog altijd. Dat appellant door middel van het hoger beroep het door hem gestelde onjuiste handelen door het Uwv aan de orde wil stellen, levert ook geen procesbelang op, omdat dat een louter principieel belang betreft. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van appellant vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) H.S. Huisman (getekend) A.I. van der Kris