ECLI:NL:CRVB:2019:4310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
18/42 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na herhaalde ziekmelding en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellant, die zich herhaaldelijk ziek had gemeld. Appellant, die eerder ziekengeld ontving op basis van de Ziektewet, had in 2014 te horen gekregen dat hij geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Na een nieuwe ziekmelding in 2016 werd appellant opnieuw beoordeeld door het Uwv, dat concludeerde dat hij per 19 december 2016 geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat zijn psychische klachten waren toegenomen. Hij verzocht om een onafhankelijke psychiater, omdat hij vond dat er geen sprake was van 'equality of arms'. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te verrichten, ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten. De Raad volgde de argumentatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de rol van medische beoordelingen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

18.42 ZW

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 november 2017, 17/1348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en tolk E. Battaloglu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als hulpmonteur. Op 1 september 2013 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten aan zijn rechterarm, nek-, schouder- en rugklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant ziekengeld toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 oktober 2014 vastgesteld dat appellant per 2 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Na een nieuwe ziekmelding per 18 december 2014 is aan appellant per 19 maart 2015 ziekengeld toegekend. Na een verzekeringsgeneeskundige beoordeling is deze uitkering beëindigd met ingang van 6 juli 2015. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 11 december 2015 ongegrond verklaard.
1.4.
Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 2 september 2016 ziek gemeld met psychische klachten. Met ingang van 2 december 2016 is hij in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Op 8 december 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 19 december 2016 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van archiefmedewerker, receptionist, baliemedewerker en magazijn-/expeditiemedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 december 2016 vastgesteld dat appellant per 19 december 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de in beroep ontvangen informatie niet dat sprake is van duidelijk nieuwe medische problematiek. De door het Uwv ingeschakelde psychiater D.G. Buiten geeft in zijn expertiserapport van 3 mei 2017 aan dat sprake is van beperkingen op intrapsychisch en interpersoonlijk functioneren. In de geselecteerde functies is rekening gehouden met de depressieve stoornis c.q. dysthyme stoornis. Er zijn immers forse beperkingen aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren. Bovendien is een urenbeperking aangenomen voor zes uur per dag, dertig uur per week. Hiermee wordt in voldoende mate rekening gehouden met de psychische problematiek en zijn de geduide functies nog steeds passend. Er worden immers geen nieuwe medische ziektebeelden vastgesteld na 2014. Appellant blijft dezelfde klachten houden die mede in stand gehouden worden door inactiviteit en vermijding. Juist hervatten in passend werk kan bijdragen aan het doorbreken van de inactiviteit omdat het structuur biedt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het niet eens met de stelling van appellant dat hij is aangewezen op een grotere urenbeperking vanwege slaapproblematiek. Bovendien krijgt appellant melatonine waarbij in eerste instantie werd aangegeven dat appellant er baat bij heeft en er goed op slaapt. Ook psychiater Buiten vermeldt dat er discrepanties zijn in het verhaal ten aanzien van slapen. De lichamelijke klachten van appellant zijn bekend en de verzekeringsarts heeft ook beperkingen aangenomen ten aanzien van de rechterschouder en arm-, hand- en vingergebruik, schroefbewegingen maken met rechts, buigen, frequent buigen, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren, lopen, traplopen, staan, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte werken. Appellant geeft op het spreekuur aan dat de fysieke klachten hetzelfde zijn gebleven. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat appellant beperkt is geacht ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico en dat de functie magazijn-/expeditiemedewerker is geselecteerd en aangemerkt als passend. Daarnaast kan appellant ook nog de functies van archiefmedewerker, receptionist en baliemedewerker verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij zwaarder beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Volgens appellant zou onder andere een zwaardere urenbeperking moeten worden aangenomen. Zijn psychische klachten zijn toegenomen en de door het Uwv ingeschakelde psychiater heeft zijn psychische toestand niet juist ingeschat. Volgens zijn behandelend psychiater R. Zecher is sprake van een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken. Appellant heeft om een onafhankelijke psychiater verzocht omdat naar zijn mening geen sprake is van equality of arms.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellant op het arrest Korošec is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen, namelijk allereerst de beoordeling of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
4.3.
Appellant heeft in beroep en in hoger beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie van zijn behandelaars die naar zijn aard niet ongeschikt is om twijfel te zaaien aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
4.4.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 19 december 2016 geen recht heeft op een ZW‑uitkering.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. Wat appellant in de (hoger)beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 mei 2017 kenbaar in de afweging heeft betrokken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van 8 mei 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2015 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
4.6.
Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 augustus 2018 gereageerd op de brief van de arts musculoskeletale geneeskunde van 30 juli 2018 die appellant in hoger beroep heeft overgelegd. Het is bekend dat appellant diverse lichamelijke klachten heeft. In de FML zijn vele fysieke beperkingen aangenomen. De HNP die zichtbaar is op een MRI van 22 juni 2017 betekent niet dat er meer beperkingen aangenomen dienen te worden. Het is niet duidelijk of de HNP ook op de zenuw drukt, de behandeling is pas in januari 2018 gestart en appellant vindt een voortzetting van de behandeling die één keer heeft plaatsgevonden niet nodig. Voorts zijn de geduide functies volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet rugbelastend. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de ingebrachte stukken niet op dusdanig ernstige rugproblematiek duiden dat appellant de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten.
4.7.
Met het rapport van 14 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de brieven van psychiater Zecher van 11 januari 2017 en 22 februari 2017 zijn meegewogen en dat een expertise is verricht bij psychiater Buiten op 3 mei 2017. In de brief van psychiater Zecher van 20 december 2017 die appellant in hoger beroep heeft ingebracht stelt Zecher dat zij tot de heraanmelding bij PSY-M van appellant op 10 januari 2017 tot dezelfde conclusie en diagnose komt als psychiater Buiten. Dit betekent dat Buiten en Zecher de psychische situatie van appellant tot 10 januari 2017 hetzelfde hebben ingeschat. Daar komt bij dat de mogelijk latere verslechtering van de psychische toestand van appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door psychiater Buiten is meegewogen nu Buiten appellant op 2 mei 2017 heeft gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aldus overtuigend gemotiveerd dat Buiten kan worden gevolgd in zijn conclusie dat op de datum in geding sprake was van een dysthyme stoornis met pseudohallucinaties met intacte realiteitstoetsing en daarnaast mogelijk een somatische pijnstoornis. In haar rapport van 8 mei 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts afdoende gemotiveerd dat deze stoornissen geen aanleiding geven tot het aannemen van extra beperkingen, in het bijzonder niet een aanvullende urenbeperking.
4.8.
De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in het standpunt dat appellant met ingang van 19 december 2016 in staat kan worden geacht ten minste één van de eerder geselecteerde EZWb-functies te verrichten.
4.9.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.I. Heijkoop