ECLI:NL:CRVB:2015:279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
14-2245 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de verzekerde voor de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb) en de rol van het Zorgkantoor

In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheid van de verzekerde voor de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb) dat aan hem is verleend door het Zorgkantoor. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook wanneer het beheer van het pgb is uitbesteed aan een derde, zoals een ex-partner. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, stelde dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om zelf de verantwoording te doen en dat het Zorgkantoor zich moest wenden tot zijn ex-partner, die het pgb had aangevraagd. De Raad oordeelt echter dat de appellant, ondanks zijn situatie, verantwoordelijk blijft voor het pgb en dat hij een bewindvoerder had moeten aanstellen als hij niet in staat was om zelf de verantwoording te doen.

De Raad wijst erop dat de wetenschap van het Zorgkantoor over eerdere problemen met de verantwoording door de ex-partner niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van de appellant. De Raad bevestigt dat de appellant niet voldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het pgb en dat het Zorgkantoor terecht heeft besloten om het pgb op nihil vast te stellen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geestelijk bekwaam was en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het beheer van het pgb, ongeacht de uitbesteding aan zijn ex-partner. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/2245 AWBZ
Datum uitspraak: 4 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
17 maart 2014, 13/2853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor BV, Zorgkantoor Zuidoost-Brabant (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.M. Goossens, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2014. Namens appellant is verschenen [A.B-J] zus en bewindvoerder van appellant, bijgestaan door mr. Goossens. Het Zorgkantoor is vertegenwoordigd door mr. S.A.M. Clijsen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 13 december 2007 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan appellant een persoonsgebonden budget (pgb) over het zorgjaar 2008 verleend van netto € 51.313,41.
1.2.
Bij besluit van 18 november 2008 is het bedrag van het over het zorgjaar 2008 verleende pgb in verband met een wijziging in de eigen bijdrage vastgesteld op netto € 51.345,20. Onder punt 5, bevoorschotting, is vermeld dat € 30.143,16 is verrekend met het vorig budget. Bij de besluiten van 13 december 2007 en 18 november 2008 is appellant gewezen op de aan de verlening van het pgb verbonden verplichting tot het afleggen van verantwoording over de besteding van het pgb.
1.3.
Bij besluit van 5 maart 2009 heeft het Zorgkantoor in de budgetafrekening over het zorgjaar 2008 het pgb vastgesteld op nihil wegens het niet verantwoorden daarvan. Het terug te betalen bedrag over het zorgjaar 2008 heeft het Zorgkantoor vastgesteld op € 51.345,20.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 maart 2009 en onder meer aangevoerd dat hij gezien zijn medische situatie niet kan schrijven en dat het Zorgkantoor zich moet wenden tot zijn ex-partner nu zij het pgb heeft aangevraagd. Appellant heeft het Zorgkantoor gevraagd de beslissing op het bezwaarschrift aan te houden in verband met een door hem gevoerde civiele procedure tegen zijn ex-partner met het doel verantwoordingsinformatie van zijn ex-partner te verkrijgen over de door haar aan appellant verstrekte zorg.
1.5.
Het Zorgkantoor heeft bij besluit van 19 maart 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 maart 2009 ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft daartoe overwogen dat appellant pgb-houder is en dat hij daarom verantwoordelijk is en blijft voor het pgb, ook als hij ervoor kiest om zijn ex-partner alles te laten regelen. Die verantwoordelijkheid brengt mee dat appellant de in de toekenningsbeschikkingen omschreven verplichtingen moet nakomen en moet aantonen dat hij het pgb op juiste wijze heeft besteed aan de voor hem geïndiceerde zorg. Het Zorgkantoor heeft voorts vastgesteld dat er na ruim drie jaar wachten nog geen vonnis in de civiele procedure is en heeft daarom besloten om niet langer te wachten met het nemen van het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Zorgkantoor zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant met de door hem overgelegde definitieve beschikking aangaande zijn zorgtoeslag over 2008 van de Belastingdienst en een overzicht van overschrijvingen van de bankrekening van appellant over de jaren 2006 tot en met 2008, onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het aan hem verleende pgb over 2008. Dat appellant de besteding en financiële administratie van zijn pgb uit handen heeft gegeven aan zijn partner en dat er in de voorgaande jaren ook verantwoordingsproblemen waren doet aan zijn verantwoordelijkheid niet af. Dat het Zorgkantoor het risico van verkeerde besteding van het pgb heeft aanvaard volgt de rechtbank niet. Appellant was geestelijk bekwaam en niet valt in te zien waarom hij zelf geen overzicht had over de besteding van zijn pgb. Voorts had hij de besteding en financiële administratie aan een ander dan zijn partner kunnen uitbesteden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het Zorgkantoor appellant niet redelijkerwijs meer tijd en gelegenheid had hoeven geven om aan zijn verantwoordingsplicht te voldoen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellant geestelijk bekwaam is en dat daarom niet valt in te zien waarom appellant zelf geen overzicht had over de bestedingen van het verleende pgb. Appellant was een hulpbehoevende partij en het Zorgkantoor is ondanks ernstige problemen met de verantwoording en besteding van het pgb doorgegaan met het overmaken van grote sommen geld. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellant meer dan genoeg gelegenheid is geboden voor het afleggen van rekening en verantwoording. Voorts valt de omvang van het terug te betalen bedrag niet af te leiden uit de overwegingen van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat, zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak ook heeft overwogen in rechtsoverweging 12, dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is. Dit uitgangspunt geldt onverminderd in de situatie dat het gehele beheer is uitbesteed aan een derde, bijvoorbeeld omdat de verzekerde fysiek niet in staat is tot controle op het beheer. De verzekerde is aldus verantwoordelijk voor zijn keuze aan wie hij het beheer uit handen geeft. Indien appellant zichzelf, zoals de Raad het betoog in hoger beroep begrijpt, behalve fysiek ook psychisch niet tot die controle in staat acht, had het op zijn weg gelegen een bewindvoerder aan te stellen om de verantwoording van hem over te nemen.
4.2.
De wetenschap van het Zorgkantoor dat er over voorgaande jaren sprake was van ernstige problemen bij de verantwoording van het pgb van appellant door zijn ex-partner doet aan het voorgaande niet af. De eigen verantwoordelijkheid van appellant staat hier immers voorop. Anders dan appellant kennelijk meent, kan in het algemeen - en ook in dit geval - geen rechtsplicht van het Zorgkantoor worden aanvaard om naar aanleiding van verantwoordingsproblemen op andere wijze dan via de gebruikelijke, aan appellant gerichte, correspondentie met hem contact op te nemen.
4.3.
Dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is voor zover zij het Zorgkantoor gerechtigd acht meer terug te vorderen dan het over 2008 daadwerkelijk aan appellant uitbetaalde pgb ter hoogte van € 21.212,04 volgt de Raad niet. Zoals hiervoor onder 1.2 is overwogen heeft het Zorgkantoor bij rechtens onaantastbare besluit van 18 november 2008 besloten tot verrekening van een bedrag van € 30.143,16 met het pgb over 2008. Deze verrekening doet niet af aan de verantwoordingsplicht van appellant voor de besteding van het volledige voor 2008 verleende budget van € 51.345,20. Het betoog van appellant met betrekking tot de civiele invordering van het te veel uitbetaalde pgb over 2008 gaat buiten de grenzen van dit geding en behoeft mitsdien geen bespreking.
4.4.
De Raad kan zich tot slot vinden in de overweging van de rechtbank dat het Zorgkantoor, door de besluitvorming drie jaar aan te houden in afwachting van de civiele procedure tussen appellant en zijn ex-partner, appellant voldoende gelegenheid heeft geboden om aan zijn verantwoordingsplicht te voldoen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.6.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Fotchind

HD