ECLI:NL:CRVB:2019:4262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
17/6722 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van een besluit inzake Wajong-uitkering met betrekking tot medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, geboren in 1988, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die eerder was afgewezen op basis van een beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 maart 2017. De arbeidsdeskundige had de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht in rapporten van januari en maart 2017.

Appellante had eerder meerdere verzoeken ingediend om terug te komen van het besluit van 6 februari 2007, maar deze waren steeds afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank deze gronden afdoende had besproken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht het verzoek om terug te komen van het besluit had afgewezen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

17.6722 WAJONG

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 september 2017, 17/780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.S. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1988, heeft op 18 oktober 2006 voor het eerst een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ingediend wegens fibromyalgie, chronische vermoeidheid, een slaapstoornis en concentratieproblemen. Bij besluit van 6 februari 2007 is deze aanvraag afgewezen, omdat appellante op en na 3 december 2006 minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 6 augustus 2012 heeft appellante een aanvraag om arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Appellante heeft onder verwijzing naar een ‘Verklaring van Kopenhagen’ uit 1992 over fibromyalgie aangevoerd dat fibromyalgie erkend is als een medische diagnose/stoornis. Het Uwv heeft deze aanvraag beschouwd als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 februari 2007. Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven van het besluit van 6 februari 2007 terug te komen. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 18 oktober 2012 ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Op 13 mei 2014 heeft appellante het Uwv opnieuw verzocht om terug te komen van het besluit van 6 februari 2007 omdat bij haar ME/CVS is vastgesteld. Het Uwv heeft bij besluit van 24 juni 2014 geweigerd terug te komen van het besluit van 6 februari 2007 omdat er geen nieuwe of andere medische informatie is. Dit besluit is na bezwaar en beroep gehandhaafd.
1.4.
Op 19 november 2015 is door het Uwv een nieuwe Wajong-aanvraag van appellante ontvangen, met daarbij gevoegd informatie van cardioloog R.M. van Tooren, waarin is geconcludeerd dat bij appellante mogelijk sprake is van de aandoening Posturale Orthostatische Tachycardie Syndroom (POTS). Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 februari 2007. Bij besluit van 14 januari 2016 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 19 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 januari 2016 ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Het Uwv heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat uit de bij de aanvraag gevoegde en in bezwaar verkregen nieuwe gegevens over de medische situatie van appellante naar voren komt dat de belasting zoals die in 2006 is aangegeven aanpassing behoeft, maar dat uitgaande van de nieuwe vastgestelde belastbaarheid de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 december 2006 onveranderd minder dan 25% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) overwogen dat de strekking van de aanvraag van appellante, zoals ter zitting is bevestigd, ziet op toekenning van een Wajong-uitkering per 3 december 2006. Tussen partijen is verder niet in geschil dat appellante medische informatie heeft ingebracht die een nieuw licht werpt op haar gezondheidstoestand op zeventien- en achttienjarige leeftijd. Bij appellante is onder meer sprake van een autismespectrumstoornis en disharmonisch intelligentieprofiel. De artsen van het Uwv hebben hierin aanleiding gezien de eerder in 2006 vastgestelde beperkingen van appellante aan te scherpen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 maart 2017. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep inzichtelijk toegelicht waarom er geen aanleiding is het medisch oordeel te wijzigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd waarom de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor haar.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de door haar in beroep aangevoerde arbeidskundige gronden onvoldoende heeft besproken. Appellante acht het onzorgvuldig dat de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de door haar aangevoerde arbeidskundige grieven. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij belemmeringen ervaart bij het lopen over korte en middellange afstanden, heeft appellante een rapport ingezonden van de gemeente Utrecht uit 2014 waarin haar een leenrolstoel wordt toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de aanvraag van 19 november 2015 een inhoudelijke beoordeling verricht met betrekking tot de vraag of appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd alsnog als jonggehandicapte in de zin van de Wajong 1998 moet worden aangemerkt. Daarbij heeft het Uwv het oorspronkelijke besluit van 6 februari 2007 zowel medisch als arbeidskundig in volle omvang heroverwogen. Dit betekent dat de bestuursrechter het bestreden besluit aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden zal toetsen als ware het een eerste besluit op de aanvraag.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 10 maart 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk uiteengezet dat er geen aanwijzingen zijn dat de aandoening POTS reeds op zeventien- en achttienjarige leeftijd bij appellante speelde. Het door appellante in hoger beroep ingebrachte rapport van de gemeente Utrecht leidt niet tot een ander oordeel nu dit stuk ziet op de mobiliteitsproblemen die appellante in 2014 ervaart. Van een vergelijkbare problematiek in 2006 is niet gebleken.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat er geen aanleiding is om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de rechtbank de door haar in beroep aangevoerde arbeidskundige gronden onbesproken heeft gelaten en het Uwv in de gelegenheid had moeten stellen een nadere arbeidskundige toelichting te geven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht in de rapporten van 17 januari 2017 en 13 maart 2017. Appellante heeft in beroep weliswaar aangevoerd dat de functies medewerker intern transport, schoonmaker en zeilmaker niet passend zijn wegens handelingstempo en werkdruk, de rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit het resultaat functiebeoordeling niet blijkt dat deze belastingaspecten in genoemde functies voor komen. Ten aanzien van de door appellante bestreden geschiktheid van de functie zeilmaker heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellante niet beperkt is voor duwen en trekken en dat het gewicht dat gelet op het resultaat functiebeoordeling in de functie gehanteerd moet worden (10 kilogram) binnen de normaalwaarde valt. Appellante heeft verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de in het CBBS over de geselecteerde functies opgenomen gegevens. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank kunnen afzien van het vragen van een nadere arbeidskundige toelichting aan het Uwv.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv het verzoek om terug te komen van het besluit van 6 februari 2007 terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland