ECLI:NL:CRVB:2019:4259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na herbeoordeling van geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft appellante, die eerder ziekengeld ontving op basis van de Ziektewet (ZW), hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar recht op ziekengeld per 15 december 2016 beëindigde. Appellante had zich in 2013 ziek gemeld met knieklachten en gehoorproblematiek, en na een herbeoordeling in 2016 werd zij geschikt geacht voor verschillende functies. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante was het hier niet mee eens.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante geschikt was voor de functies van productiemedewerker en samensteller elektronische apparatuur, en dat er geen specifieke eisen aan het gehoor werden gesteld voor deze functies. Appellante voerde aan dat haar gehoorverlies en energetische beperkingen niet voldoende waren meegewogen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met haar beperkingen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De beslissing van het Uwv om het ziekengeld te beëindigen werd daarmee gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, met R.H. Koopman als griffier, en vond plaats op 19 december 2019.