ECLI:NL:CRVB:2019:4256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/3821 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overlijdens- en nabestaandenuitkering door de Sociale Verzekeringsbank

Op 19 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2018. De rechtbank had geoordeeld dat de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om aan appellante een overlijdens- en nabestaandenuitkering toe te kennen, in rechte stand houdt. Appellante, woonachtig in Duitsland, heeft de aangevallen uitspraak bestreden en betoogd dat de toepassing van de wettelijke regeling in haar geval onbillijk uitpakt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechter op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen. Bovendien mogen wetten in formele zin, zoals de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, niet worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen volgens artikel 120 van de Grondwet. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de wetgever niet in aanmerking heeft genomen. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3821 ANW

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 juni 2018, 17/7384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Duitsland (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft het onderzoek gesloten met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

OVERWEGINGEN

1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2018:4473) geoordeeld dat de weigering van de Svb om aan appellante een overlijdens- en een nabestaandenuitkering toe te kennen in rechte stand houdt.
2.1.
Appellante heeft de aangevallen uitspraak bestreden.
2.2.
De Svb heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak en de motivering waarop deze uitspraak berust. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de toepassing van de wettelijke regeling in haar geval onbillijk uitpakt. De rechter mag op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen de innerlijke waarde of billijkheid van de wet echter niet beoordelen. Verder mogen wetten in formele zin, zoals in dit geval de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, op grond van artikel 120 van de Grondwet niet worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen. De rechter mag niet treden in een belangenafweging die al door de wetgever is verricht of geacht moet worden te zijn verricht (zie het Harmonisatiewetarrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725). Ten slotte is er in dit geval geen sprake van heel bijzondere omstandigheden waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden.
3.2.
Uit 3.1 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-Van Bekkum
(getekend) P. Boer