Uitspraak
19.2138 AW
Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 mei 2018, 17/3201 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Bij brief van 30 april 2019 heeft verzoekster verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1436.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [X]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.M. Langemeijer en mr. drs. A. Gasmi.
OVERWEGINGEN
1.1.
Verzoekster was sinds 1 september 1999 in dienst van de gemeente Den Haag. Bij besluit van 26 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 augustus 2016, is aan verzoekster ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Den Haag op de grond dat een impasse is ontstaan, zodanig dat geen zicht meer bestaat op het herstel van een vruchtbare samenwerking.
1.2.
Bij uitspraak van 16 maart 2017, 16/7773, heeft de rechtbank Den Haag het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2016 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 9 mei 2018, waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2017 bevestigd.
2. Verzoekster heeft in haar verzoek om herziening, kort samengevat, naar voren gebracht dat zij op de zitting van de Raad van 29 maart 2018 niet in staat was zichzelf te verdedigen vanwege lichamelijke en psychische klachten als gevolg van een verkeersongeval dat haar op 22 oktober 2016 is overkomen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
Als nieuw feit of nieuwe omstandigheid heeft verzoekster gesteld dat zij eerst op de zitting van 29 maart 2018 in volle hevigheid last kreeg van klachten waar zij sinds het verkeersongeval van 22 oktober 2016 last van heeft. Als gevolg hiervan was zij niet in staat zichzelf te verdedigen, aldus verzoekster.
3.4.
Het college heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.5.
Wat onder 3.3 is weergegeven levert naar het oordeel van de Raad geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid op die zou hebben kunnen leiden tot een andere uitspraak. Het is immers geen inhoudelijk standpunt dat betrekking heeft op het ontslag als zodanig, maar is van procedurele aard. Dan komt betekenis toe aan het feit dat verzoekster op de bewuste zitting werd bijgestaan door een juridisch geschoolde gemachtigde, die haar belangen heeft behartigd. Een eventuele niet zorgvuldige belangenbehartiging door een gemachtigde komt voor rekening en risico van verzoekster. Dit betekent dat het gepretendeerde nieuwe feit of de nieuwe omstandigheid niet kunnen leiden tot een andere uitspraak. Aldus is niet voldaan aan het vereiste van artikel 8:119, eerste lid, sub c, van de Awb.
3.6.
Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) L.R. Daman