ECLI:NL:CRVB:2019:4203
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als onderwijsassistent werkte, had zich ziek gemeld met pijnklachten aan haar rechterschouder en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv beoordeeld. Appellante had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen en was in het kader van de Ziektewet (ZW) beoordeeld door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De Raad concludeerde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. Appellante voerde aan dat de onderzoeken onzorgvuldig waren en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar waren, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere uitspraken van de rechtbank te herzien.
De Raad bevestigde dat appellante, na 52 weken ongeschiktheid, recht heeft op ziekengeld als zij niet in staat is om ten minste 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De hoger beroepen van appellante werden afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.