ECLI:NL:CRVB:2019:4191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 2 februari 2015 ziek meldde met lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 17 januari 2017 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat appellante niet was gehoord in bezwaar, maar dat het Uwv terecht had aangenomen dat zij afstand had gedaan van haar recht om te worden gehoord.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de hoorplicht is geschonden, omdat zij slecht Nederlands spreekt en analfabeet is. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat appellante uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van haar recht om te worden gehoord. De telefoonnotitie die in het dossier is opgenomen, biedt onvoldoende bewijs dat appellante daadwerkelijk heeft afgezien van het horen. De Raad concludeert dat de schending van de hoorplicht leidt tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit.
De Raad heeft vervolgens overwogen dat er voldoende informatie beschikbaar is om het geschil inhoudelijk te beoordelen. De medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt als zorgvuldig beschouwd, en de door appellante ingebrachte nadere medische informatie biedt geen steun voor haar stelling dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 december 2019.