ECLI:NL:CRVB:2019:4191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
17/7558 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 2 februari 2015 ziek meldde met lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 17 januari 2017 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat appellante niet was gehoord in bezwaar, maar dat het Uwv terecht had aangenomen dat zij afstand had gedaan van haar recht om te worden gehoord.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de hoorplicht is geschonden, omdat zij slecht Nederlands spreekt en analfabeet is. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat appellante uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van haar recht om te worden gehoord. De telefoonnotitie die in het dossier is opgenomen, biedt onvoldoende bewijs dat appellante daadwerkelijk heeft afgezien van het horen. De Raad concludeert dat de schending van de hoorplicht leidt tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit.

De Raad heeft vervolgens overwogen dat er voldoende informatie beschikbaar is om het geschil inhoudelijk te beoordelen. De medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt als zorgvuldig beschouwd, en de door appellante ingebrachte nadere medische informatie biedt geen steun voor haar stelling dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 december 2019.

Uitspraak

17.7558 WIA

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 oktober 2017, 17/1103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Weldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Mr. Weldam is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als huishoudelijk medewerkster voor 17,85 uur per week. Op 2 februari 2015 heeft appellante zich met lichamelijke klachten ziek gemeld. Op 21 november 2016 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 17 januari 2017 heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd, omdat appellante met ingang van 16 februari 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hieraan lagen een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 januari 2017 is bij beslissing op bezwaar van 6 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de stelling van appellante dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in zijn betoog dat appellante op 7 februari 2017 telefonisch, nadat haar het doel en de mogelijkheid van een hoorzitting waren uitgelegd, heeft aangegeven dat zij van een hoorzitting wil afzien. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv er terecht van is uitgegaan dat appellante niet een hoorzitting wenste. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat appellante is benadeeld door het achterwege laten van de hoorzitting. De rechtbank is verder van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts appellante op zijn spreekuur heeft gesproken en lichamelijk heeft onderzocht en dat hij zijn conclusies voldoende begrijpelijk heeft neergelegd in het rapport van 27 december 2016. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht en informatie van de huisarts, neuroloog, neurochirurg, reumatoloog en keel-, neus- en oorarts in zijn beoordeling heeft betrokken. Hij heeft zijn conclusies voldoende inzichtelijk gemaakt in het rapport van 7 maart 2017. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de beperkingen die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2017 zijn weergegeven niet voldoende zijn. In de door appellante in beroep overgelegde brief van haar huisarts van 26 september 2017 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling omdat deze brief niets toevoegt aan de reeds bekende medische informatie in het dossier. De rechtbank heeft verder overwogen dat het gestelde analfabetisme als zodanig niet kan worden gezien als een symptoom van ziekte of gebrek. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor benoeming van een onafhankelijk medisch deskundige omdat appellante volgens de rechtbank voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om alles wat zij wilde, waaronder begrepen medische gegevens, naar voren te brengen om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te bestrijden. Van een schending van “equality of arms” is dan ook geen sprake. Uitgaande van de juistheid van de gewijzigde FML is het aannemelijk dat appellante in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 27 maart 2017 voldoende heeft gemotiveerd waarom deze functies gezien het opleidingsniveau van appellante passend zijn en waarom deze functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellante op 16 februari 2017 (de datum in geding).
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verzocht wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Volgens appellante heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte overwogen dat het Uwv terecht heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Appellante heeft erop gewezen dat zij slecht Nederlands spreekt en analfabeet is. Volgens appellante kan daarom niet worden gezegd dat zij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord en heeft het Uwv de hoorplicht geschonden. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat zij zwaardere beperkingen heeft. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie ingediend van Medisch Spectrum Twente over een afspraak bij preoperatieve screening van 5 september 2017, een opname voor een operatie van 3 oktober 2017, een afspraak bij Keel-, Neus-en Oorheelkunde van 4 oktober 2017, een afspraak bij Orthopedie van 24 oktober 2017, een afsprakenkaart van Keel-, Neus- en Oorheelkunde, radiologie van 24 november 2017 en Keel-, Neus- en Oorheelkunde van 28 november 2017, een afspraak bij een arts in het kader van een beoordeling voor de Ziektewet (ZW) van 13 december 2017, een betalingsspecificatie van 4 december 2017 van betaling van een ZW-uitkering over de maand november 2017, een afspraak bij Klinische Neurofysiologie van 4 december 2017 en een afspraak bij Orthopedie van 12 december 2017. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van schending van “equality of arms” geen sprake is, zodat om die reden ook geen aanleiding is voor benoeming van een deskundige. Appellante heeft – kort gezegd – gesteld dat het feit dat zij in beroep haar standpunt heeft onderbouwd met een brief van haar huisarts van 26 september 2017 niet wegneemt dat zij financieel niet de mogelijkheid heeft om haar beperkingen door een onafhankelijke deskundige te laten onderzoeken, zodat van een evenwichtige bewijspositie tussen partijen geen sprake is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid om te worden gehoord.
4.1.1.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3555) is het recht van een belanghebbende om te worden gehoord een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure en kan slechts van het horen worden afgezien indien er geen twijfel over bestaat dat daarvoor toestemming is gegeven.
4.2.
Appellante wordt gevolgd in haar standpunt dat niet aan de hoorplicht is voldaan. Niet kan worden geoordeeld dat er geen twijfel over bestaat dat appellante heeft afgezien van haar recht om te worden gehoord. De telefoonnotitie die zich in het dossier bevindt is, mede gelet op wat appellante in de gedingstukken en ter zitting over het slecht beheersen van het Nederlands dan wel het gestelde analfabetisme heeft verklaard, onvoldoende om aan te nemen dat zij uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om van horen af te zien. Het Uwv had na het telefoongesprek een formulier aan appellante moeten toesturen om na te gaan of appellante daadwerkelijk wilde afzien van het recht om haar bezwaar tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten. Dat heeft het Uwv ten onrechte nagelaten.
4.3.
Gelet op deze schending van de hoorplicht kunnen het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten, niet in stand blijven.
4.4.
Nu appellante in de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep de gelegenheid is geboden haar standpunt naar voren te brengen, is het om redenen van proceseconomie aangewezen te bezien of het geschil inhoudelijk kan worden beoordeeld. De omtrent appellante beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over haar gezondheidstoestand ten tijde van belang om tot een inhoudelijk oordeel te kunnen komen.
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De door appellante naar voren gebrachte klachten en de ruimschoots voorhanden informatie van de behandelend sector, waaronder informatie van de behandelend huisarts, zijn betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft appellante gezien op spreekuur en lichamelijk en psychisch onderzoek bij appellante verricht. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het standpunt van appellante dat per 16 februari 2017 verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen dan de beperkingen die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn weergegeven in de FML van 7 maart 2017 en hoefde in de aangedragen feiten of beroepsronden, waaronder de gestelde schending van het beginsel van “equality of arms”, geen aanleiding te zien om een deskundige te benoemen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, als samengevat weergegeven onder 2, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.6.
De nadere medische informatie, die appellante ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep heeft ingediend, biedt geen steun voor de stelling van appellante dat het Uwv haar beperkingen per 16 februari 2017 heeft onderschat. In een rapport van 19 september 2019 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd toegelicht dat deze nadere medische informatie geen aanleiding geeft de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin vastgesteld dat appellante op 4 oktober 2017, derhalve ruim na 16 februari 2017, een ooroperatie heeft ondergaan en dat dit geen aanleiding geeft voor wijzigingen in de vastgestelde belastbaarheid van appellante, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop heeft gewezen dat voor de gehoorproblematiek van appellante al beperkingen waren aangenomen. De informatie van de orthopedisch chirurg geeft daartoe evenmin aanleiding omdat in de gewijzigde FML van 7 maart 2017 ook al rekening is gehouden met een beperking ten aanzien van het hand- en vingergebruik, ten aanzien van duwen/trekken en ten aanzien van tillen/dragen (tot ongeveer 5 kilogram). Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn deze beperkingen ook passend bij de nieuwe diagnose van de orthopedisch chirurg en bij de bevindingen van de verzekeringsarts bij het lichamelijk onderzoek (aan de polsen geen bewegingsbeperkingen, enige drukpijn aan de kant van de handpalm, licht krachtverlies beiderzijds en ten aanzien van de handvaardigheid geen bijzonderheden). Er zijn geen aanknopingspunten om aan de juistheid van deze inzichtelijke en overtuigende beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de gewijzigde FML heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante en dat appellante in staat moet worden geacht deze functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 maart 2017 de daarin voorkomende overschrijdingen van de belastbaarheid (signaleringen) voldoende gemotiveerd toegelicht.
4.8.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar belastbaarheid in de geselecteerde functie van samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) wordt overschreden omdat zij analfabeet is en beheersing van de Nederlandse taal in woord en geschrift een vereiste is voor deze functie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 maart 2017 in haar toelichting bij de signaleringen vastgesteld dat appellante opleidingsniveau 2 heeft en dat het vereiste niveau van probleem oplossen in alle geselecteerde functies blijft binnen de mogelijkheden van appellante. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom appellante het Nederlands onvoldoende zou beheersen om aan de in deze functie gestelde eis te voldoen. Niet is gebleken dat zij analfabeet is. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan deze onderbouwing door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.9.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting), in totaal gaat het dus een bedrag van € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 april 2017;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B.V.K. de Louw