ECLI:NL:CRVB:2019:4190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/6195 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich op 12 mei 2017 ziek gemeld en een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv concludeerde dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, waardoor zij geen recht had op de uitkering. De Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd, waarbij onder andere een psychiatrische expertise door psychiater H.A. Droogleever Fortuyn was ingeschakeld. De Raad bevestigde dat de belastbaarheid van appellante op de relevante data correct was vastgesteld en dat zij geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.6195 WIA, 18/6196 ZW

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 oktober 2018, 18/1708 en 18/1705 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster B.V.] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de gedingen 17/4233 en 19/3494, waarin de Raad ook per heden uitspraak heeft gedaan, plaatsgevonden op 28 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Stralen. Tevens was aanwezig E. Battaloglu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put. De werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 12 mei 2017 heeft appellante zich vanwege lichamelijke en psychische klachten toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 1 februari 2017 in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een WIA-uitkering aangevraagd. Ook heeft appellante zich bij het Uwv op 12 mei 2017 ziek gemeld en een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante is een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft appellante op 21 juni 2017 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Vanwege een ernstige gebeurtenis in januari 2017 heeft de huisarts appellante doorverwezen naar een psychiater die medicatie heeft verhoogd en een behandelplan heeft opgesteld. De verzekeringsarts acht de belemmeringen die appellante ondervindt, consistent. Appellante heeft ten opzichte van de eerdere medische beoordeling meer psychische beperkingen. De arts heeft appellante aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie. Omdat zij door medicatie minder alert is, kan zij niet beroepsmatig autorijden. Vanwege emotionele labiliteit is zij beperkt in het omgaan met conflicten en beperkt in intensief contact met patiënten en klanten. Zij is niet geschikt voor leidinggevende taken. De arts van het Uwv heeft de in het kader van een eerdere beoordeling van de WIA-aanspraken opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 27 juni 2017 geactualiseerd en aangescherpt. Een arbeidsdeskundige heeft met de FML functies voor appellante geselecteerd. Appellante wordt met haar beperkingen geschikt geacht voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en medewerker intern transport (SBC-code 111220). Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 februari 2017 berekend op 0,00%. Bij besluit van 18 september 2017 heeft het Uwv beslist dat appellante per 1 februari 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.3.
Naar aanleiding van de ziekmelding op 12 mei 2017 heeft appellante op 1 november 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Zij heeft een intakeverslag van 20 september 2017 van SpecialistenNet aan de verzekeringsarts overhandigd. De verzekeringsarts heeft na onderzoek geconcludeerd dat er geen aanleiding is om appellante meer beperkt te achten dan bij het onderzoek op 21 juni 2017. Deze arts heeft appellante per 2 november 2017 geschikt geacht voor één van de in het kader van deze WIA-beoordeling geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2017 vastgesteld dat appellante per 2 november 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 18 september 2017 en 1 november 2017.
1.5.
Psychiater H.A. Droogleever Fortuyn heeft op verzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep een psychiatrische expertise verricht. In een rapport van 12 maart 2018 heeft deze psychiater geconcludeerd dat bij appellante sprake is van fibromyalgie en een aanpassingsstoornis met sombere stemming, persisterend. De diagnose PTSS kan deze psychiater vanwege twijfel aan de symptoomvaliditeit, niet met zekerheid vaststellen. Door de aanpassingsstoornis zal de motivatie bij appellante minder groot zijn. Ze zal vertraagd reageren. Werk met veel stress, deadlines en productiepieken is voor appellante moeilijk evenals het omgaan met conflicten. Direct contact met klanten en patiënten is voor appellante minder geschikt. In het uiten van eigen gevoelens is zij beperkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van deze conclusies als ook de bevindingen bij eigen onderzoek in een rapport van 20 maart 2018 geconcludeerd dat de belastbaarheid, zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen per 1 februari 2017 en op 2 november 2017, niet bijgesteld behoeft te worden. Het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 18 september 2017 en 1 november 2017 heeft het Uwv bij twee besluiten van 22 maart 2018 (bestreden besluiten 1 en 2) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft een expertise laten verrichten door psychiater Droogleever Fortuyn, die telefonisch contact heeft gehad met de behandelend psycholoog van appellante. Niet is gebleken dat er een verschil van inzicht bestond in de gestelde diagnoses op grond waarvan aanleiding was om nadere vragen te stellen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Aan de wijze waarop appellante haar klachten en belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Appellante heeft haar standpunt dat zij niet in staat is de Nederlandse taal te leren niet met medische informatie onderbouwd. Een lage GAF-score acht de rechtbank in dat kader onvoldoende nu deze niet maatgevend is bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van de belastbaarheid (Zie de uitspraak van 23 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2443). Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden per 1 februari 2017 geen WIA‑uitkering heeft toegekend. Ook heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante op 2 november 2017 geschikt was voor haar arbeid in de zin van de ZW zodat haar ZW-uitkering terecht is beëindigd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald aangevoerd dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat psychiater Droogleever Fortuyn zijn rapport aan de behandelend psycholoog, bij wie hij telefonische informatie had ingewonnen, had moeten voorleggen voor reactie. Zij is helemaal op de hoogte van de situatie van appellante. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de lichamelijke klachten. Ten onrechte heeft er geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De lage GAF-score en de problematiek die bij appellante speelt, is onvoldoende meegewogen. De door de behandelend sector bij appellante gestelde diagnoses, PTSS, depressie en fibromyalgie zijn onvoldoende betrokken. Als gevolg van haar klachten is appellante niet ADL-zelfstandig en kan ook niet zelfstandig reizen waardoor zij een werkplek niet kan bereiken. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante nadere medische informatie overgelegd.
3.2.
Het Uwv is met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de gronden van appellante en heeft vervolgens bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante op de beide data in geding – voor de beëindiging van de WIA-uitkering is dat 1 februari 2017 en voor de beëindiging van de ZW-uitkering is dat 2 november 2017 – dezelfde is. Dit standpunt is door appellante niet bestreden. Om deze redenen zal de Raad het hoger beroep voor de Wet WIA en de ZW gezamenlijk bespreken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat deze onderzoeken zijn gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector. Om inzicht te krijgen in de aard en ernst van de psychiatrische situatie van appellante, heeft de verzekeringsarts een expertise laten verrichten door psychiater Droogleever Fortuyn. Deze psychiater heeft, zoals blijkt uit zijn rapport van 12 maart 2018, een gedegen onderzoek verricht waarbij hij informatie van de GGZ Esens en van GZ‑psycholoog Van Rijn van SpecialistenNet heeft bestudeerd, appellante heeft gesproken en psychiatrisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens het rapport van Droogleever Fortuyn gevolgd en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien tot aanscherping van de door de verzekeringsarts vastgestelde FML. De grond van appellante dat psychiater Droogleever Fortuyn zijn rapport had dienen voor te leggen aan de behandelend GZ-psycholoog, slaagt niet. Terecht is namens het Uwv ter zitting opgemerkt dat een psychiater, anders dan een psycholoog, vanuit zijn vakgebied diagnoses kan stellen over de psychische problematiek van appellante. Daaraan wordt toegevoegd dat psychiater Droogleever Fortuyn de informatie van de behandelend sector bij zijn onderzoek heeft betrokken en gewogen. Bovendien heeft hij telefonisch contact gehad met de psycholoog van SpecialistenNet. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben zich bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante op het rapport van Droogleever Fortuyn mogen baseren.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de bestreden besluiten op een deugdelijke medische grondslag berusten wordt ook onderschreven. De conclusies uit het onderzoek van Drooglever Fortuyn zijn voorzien van inzichtelijke motiveringen. In het rapport heeft de psychiater uiteengezet dat er aanwijzingen zijn dat appellante haar klachten aggraveert vanwege discrepanties in de klachtenpresentaties. De gepresenteerde klachten zijn te interpreteren in het licht van een aanpassingsstoornis met sombere stemming, persisterend. De aanpassingsstoornis maakt dat de motivatie van appellante over de gehele linie minder groot zal zijn. Ze zal vertraagd reageren. Werk met stress, deadlines en productiepieken is voor appellante niet geschikt. In het uiten van haar eigen gevoelens, direct contact met klanten of patiënten en het omgaan met conflicten is zij beperkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 20 maart 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat in de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid in de FML van 27 juni 2017, de conclusies van psychiater Droogleever Fortuyn, al zijn opgenomen. Ook met de lichamelijke klachten waarvoor de diagnose fibromyalgie is gesteld, is rekening gehouden in de FML. Deze beperkingen komen overeen met de adviezen met de vigerende multidisciplinaire richtlijn voor SOLK en fibromyalgie. Op de in hoger beroep overlegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 11 januari 2019 afdoende en overtuigend gemotiveerd toegelicht dat er geen aanleiding is de belastbaarheid voor de beide data in geding bij te stellen. Ook anderszins zijn er geen medische redenen voor het aannemen van meer beperkingen dan aangenomen in de FML van 27 juni 2017.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 27 juni 2017 voor beide data in geding, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting van de Wet WIA en de ZW, ten grondslag gelegde functies wordt ook onderschreven. De signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies heeft de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht in het Resultaat functiebeoordeling van 15 september 2017. In het rapport van 15 september 2017 heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat in de functies geen aanvullende opleiding wordt gevraagd en dat de functies routinematig zijn met een beperkt aantal taken. Voor zover samenwerken voorkomt is dit met een eigen afgebakende deeltaak. Op basis van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt ervan uitgegaan dat appellante de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bekwaamheid heeft, dan wel deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven. Gelet hierop is niet aannemelijk is dat appellante op grond van haar opleidingsniveau en kennis van de Nederlandse taal niet in staat zou zijn de voor haar geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en medewerker intern transport (SBC-code 111220) te vervullen. Voorts heeft de verzekeringsarts in het kader van de ZW-beoordeling in het rapport van 1 november 2017, de geschiktheid voor één van de WIA-functies onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 1 februari 2017 en 2 november 2017 juist heeft vastgesteld zodat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.D. de Jong