ECLI:NL:CRVB:2019:4188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 15 november 2004 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA. Deze uitkering werd later omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 2 januari 2014, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde het standpunt van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De rechtbank had terecht vastgesteld dat appellant in de relevante perioden minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de FML van 24 mei 2016 een juist beeld gaf van de beperkingen van appellant. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het hoger beroep van appellant af, zonder veroordeling in de proceskosten.