ECLI:NL:CRVB:2019:4157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de draagkrachtvaststelling voor studieschuld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de draagkrachtvaststelling voor zijn studieschuld. Appellant had eerder een aanvraag ingediend om zijn draagkracht vast te stellen ter verlaging van de afbetalingsverplichting die was vastgesteld op € 242,42 per maand. De minister had in zijn besluit van 13 november 2017 de draagkracht van appellant vastgesteld op basis van zijn inkomen over 2015, en bepaald dat appellant in december 2017 niets hoefde terug te betalen. Appellant was het niet eens met de ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling en stelde dat deze op 1 mei 2017 had moeten worden vastgesteld in plaats van op 1 december 2017.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die de minister hadden moeten aanzetten tot afwijking van de wet. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het vergaren van informatie over zijn terugbetalingsverplichtingen. De Raad oordeelt dat de wetgever geen terugwerkende kracht heeft verleend aan de aanvragen voor draagkrachtvaststelling, en dat appellant niet eerder dan in november 2017 op de hoogte had kunnen zijn van deze mogelijkheid. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.