ECLI:NL:CRVB:2005:AT4327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3475 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling studiefinanciering en draagkrachtmeting over terugbetalingsjaren

In deze zaak gaat het om de terugbetaling van studiefinanciering en de vraag of de gedaagde, de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, het verzoek van appellante om draagkrachtmeting over de jaren 1988 tot en met 1999 terecht heeft afgewezen. Appellante had eerder, op 31 juli 2001, verzocht om een besluit over haar draagkracht, maar dit verzoek werd op 14 augustus 2001 afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd op 21 september 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 26 april 2002, waarna appellante hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 augustus 2004, waarbij appellante niet aanwezig was. Gedaagde werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om draagkrachtmeting terecht was, omdat volgens artikel 6.10, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) draagkrachtmeting niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast. De Raad bevestigde dat gedaagde het verzoek van appellante correct had opgevat en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat gedaagde niet in redelijkheid had kunnen afzien van de toepassing van de hardheidsclausule. De door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals haar onbekendheid met de mogelijkheid van het aanvragen van draagkrachtmeting en haar financiële situatie, werden niet als voldoende beschouwd om van de wettelijke regels af te wijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

02/3475 WSF
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft gedaagde het namens appellante bij brief van 31 juli 2001 ingediende verzoek om een besluit te nemen over haar draagkracht afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2001 heeft gedaagde appellantes bezwaar tegen het besluit van 14 augustus 2001 ongegrond verklaard.
Appellantes beroep tegen het besluit van 21 september 2001 (hierna: bestreden besluit) is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 26 april 2002, kenmerk AWB 01/1870 WSFBSF, verzonden op 17 mei 2002, ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P. Lesquillier, advocaat te Utrecht, op bij beroepschrift van 24 juni 2002 aangevoerde gronden, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 14 augustus 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 27 augustus 2004, waar appellante – zoals tevoren aangekondigd – niet is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft het namens appellante ingediende verzoek om draagkrachtmeting opgevat als een verzoek om draag- krachtmeting over de terugbetalingsjaren 1988 tot en met 1999 (met uitzondering van de periode september 1989 tot en met augustus 1992, gedurende welke periode de aflosfase was onderbroken). Bij het in rubriek I genoemde besluit van
14 augustus 2001 heeft gedaagde dit verzoek afgewezen met verwijzing naar artikel 42 van de Wet op de Studiefinanciering (WSF).
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde de afwijzing gehandhaafd met daaraan de toevoeging dat geen aanleiding bestaat tot toepassing van de hardheidsclausule.
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan stand houden.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit artikel 6.10, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000) voortvloeit dat draagkrachtmeting niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast en een verzoek om draagkrachtmeting zich slechts kan richten op een toekomstig kalenderjaar. Gedaagde heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd om het verzoek van appellante van 31 juli 2001 om haar draagkracht te meten over de periode 1988 tot en met 1999 te honoreren. Met betrekking tot het beroep van appellante op de hardheidsclausule overwoog de rechtbank dat niet kan worden gezegd dat gedaagde in redelijkheid niet had mogen afzien van de toepassing van de hardheidsclausule.
De Raad overweegt dat gedaagde het verzoek van appellante terecht heeft opgevat als een verzoek om draagkrachtmeting over de terugbetalingsjaren 1988 tot en met 1999 nu gedaagde appellantes draagkracht voor 2000 en 2001 op grond van eerdere verzoeken al had vastgesteld op f 0,- per maand.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde het verzoek om draagkrachtmeting over de jaren 1988 tot en met 1999 terecht heeft afgewezen, nu uit artikel 6.10, derde lid, van de WSF 2000 (alsmede uit het in grote lijnen gelijkluidende artikel 42, derde lid, van de WSF) voortvloeit dat draagkrachtmeting niet met terugwerkende kracht wordt toegepast.
De Raad overweegt vervolgens dat niet is staande te houden dat gedaagde bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot haar standpunt heeft kunnen komen dat in het geval van appellante niet gebleken is van (zeer bijzondere) omstandigheden op grond waarvan onder toepassing van de (in artikel 131 van de WSF respectievelijk artikel 11.5 van de WSF 2000 neergelegde) hardheidsclausule van de dwingend voorgeschreven regels omtrent draagkrachtvaststelling kan worden afgeweken. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de door appellante gestelde onbekendheid met de mogelijkheid van het aanvragen van draagkrachtmeting er niet toe kan leiden dat de (wettelijke) regels inzake draagkrachtmeting geen toepassing zouden kunnen vinden. Het door appellante aangevoerde argument dat zij jarenlang met haar zoon van een bijstandsuitkering heeft moeten rondkomen levert geen zeer bijzondere omstandigheid op op grond waarvan van de dwingend voorgeschreven regels omtrent draagkrachtmeting kan worden afgeweken. Deze omstandigheid had juist in de jaren waarin zij zich voordeed voor appellante aanleiding moeten zijn om draagkrachtmeting aan te vragen.
Naar aanleiding van appellantes grief inzake de invordering van de schuld overweegt de Raad dat het bestreden besluit geen beslissing omtrent invordering inhoudt, zodat deze grief buiten bespreking moet worden gelaten.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat het hoger beroep geen doel treft en dat moet worden beslist als hieronder is vermeld.
De Raad ziet geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.P. Grauss.