ECLI:NL:CRVB:2019:4155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/7309 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang

Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WIA-uitkering van appellante. De zaak betreft de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die door het Uwv was vastgesteld op 80 tot 100%. Appellante was met ingang van 1 februari 2019 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Tot die datum ontving zij een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Raad oordeelde dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond, omdat appellante geen procesbelang had. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de uitkomst van het hoger beroep voor appellante niet tot een financieel of anderszins gunstiger resultaat kon leiden, aangezien haar uitkering al was vastgesteld op basis van de geldende regels. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met R.H. Koopman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.7309 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 september 2017, 17/1604 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.C. McArthur-Neering.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 13 februari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 13 november 2014. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 13 november 2014 een loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 4 oktober 2016 de WGA-uitkering met ingang van 5 december 2016 beëindigd, omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het besluit van 4 oktober 2016 heeft het Uwv daarbij herroepen en bepaald dat appellante voor 43,38% arbeidsongeschikt is en dat haar WGA-loonaanvullingsuitkering zal doorlopen tot 1 februari 2019.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Hangende de procedure in hoger beroep heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 80 tot 100% en is zij met ingang van 1 februari 2019 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
3.2.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft verzocht om het Uwv te veroordelen in het vergoeden van de renteschade die zij heeft geleden.
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep moet eerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de aangevallen uitspraak.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren daarvan voor die indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874).
4.3.
Nu per 1 februari 2019 een IVA-uitkering aan appellante is toegekend, is ter zitting besproken wat appellante met haar hoger beroep zou kunnen bereiken. Appellante heeft toegelicht dat zij met haar hoger beroep nastreeft dat zij doorlopend recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% tot 1 februari 2019. Zoals van de zijde van appellante is beaamd, kan de uitkomst van het hoger beroep voor haar niet tot een financieel of anderszins gunstiger resultaat leiden, nu haar uitkering in verband met de voor haar geldende uitlooptermijn naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is uitbetaald tot 1 februari 2019. Appellante heeft toegelicht dat haar gronden van principiële aard zijn. Een principieel belang rechtvaardigt echter geen inhoudelijke beoordeling. Appellante heeft daarom geen procesbelang bij een beoordeling van haar hoger beroep.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat appellante geen procesbelang heeft. Bij deze uitkomst is een veroordeling tot schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de renteschade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de renteschade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.H. Koopman