ECLI:NL:CRVB:2019:4154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de blijvende zorgbehoefte van een appellante met verstandelijke handicap en psychiatrische problematiek in het kader van de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, geboren in 1996, heeft een verstandelijke beperking, een angststoornis en een persoonlijkheidsstoornis. Ze heeft op 16 september 2016 een aanvraag ingediend bij het CIZ voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke aanvraag op 7 november 2016 werd afgewezen. Het CIZ baseerde deze afwijzing op adviezen van medisch adviseurs, die stelden dat de verstandelijke handicap van appellante niet leidde tot een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit van het CIZ onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de adviezen van de medisch adviseurs niet voldoende rekening hielden met de ernst van de verstandelijke handicap van appellante en de impact daarvan op haar zorgbehoefte. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het CIZ opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, waarbij het CIZ moet beoordelen of de verstandelijke handicap van appellante daadwerkelijk leidt tot een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid, zoals bedoeld in de Wlz.
De Raad heeft ook bepaald dat tegen de nieuwe beslissing van het CIZ slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad zelf. Daarnaast is CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen, en moet het CIZ het griffierecht van € 172,- vergoeden.