ECLI:NL:CRVB:2019:4154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
18/658 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de blijvende zorgbehoefte van een appellante met verstandelijke handicap en psychiatrische problematiek in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, geboren in 1996, heeft een verstandelijke beperking, een angststoornis en een persoonlijkheidsstoornis. Ze heeft op 16 september 2016 een aanvraag ingediend bij het CIZ voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke aanvraag op 7 november 2016 werd afgewezen. Het CIZ baseerde deze afwijzing op adviezen van medisch adviseurs, die stelden dat de verstandelijke handicap van appellante niet leidde tot een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit van het CIZ onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de adviezen van de medisch adviseurs niet voldoende rekening hielden met de ernst van de verstandelijke handicap van appellante en de impact daarvan op haar zorgbehoefte. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het CIZ opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, waarbij het CIZ moet beoordelen of de verstandelijke handicap van appellante daadwerkelijk leidt tot een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid, zoals bedoeld in de Wlz.

De Raad heeft ook bepaald dat tegen de nieuwe beslissing van het CIZ slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad zelf. Daarnaast is CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen, en moet het CIZ het griffierecht van € 172,- vergoeden.

Uitspraak

18.658 WLZ

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 december 2017, 17/2500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante ] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019. Voor appellante is
mr. R. Kaya, advocaat, verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1996, is onder andere bekend met een verstandelijke beperking, een angststoornis en een persoonlijkheidsstoornis.
1.2.
Appellante heeft op 16 september 2016 bij CIZ een aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingediend.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2016 heeft CIZ de aanvraag afgewezen. Daaraan is, onder verwijzing naar een advies van 6 oktober 2016 van zijn medisch adviseur drs. H. Engelen (Engelen), ten grondslag gelegd dat onder andere de grondslagen verstandelijke handicap en psychiatrie van toepassing zijn. De grondslag verstandelijke handicap is volgens haar voldoende onderbouwd door het feit dat sprake is van een intelligentieniveau tussen 70 en 85 met ernstige chronische beperkingen in het adaptief vermogen. Momenteel heeft appellante volgens haar zeker 24 uur zorg in de nabijheid nodig, maar gezien haar cognitief niveau kan nu niet met zekerheid gesteld worden dat zij deze zorg levenslang en levensbreed op basis van haar verstandelijke handicap nodig zal hebben. De psychiatrie biedt nu geen toegang tot de Wlz.
1.4.
Bij besluit van 26 april 2017 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 7 november 2016 ongegrond verklaard. Daaraan is, onder verwijzing naar een advies van zijn medisch adviseur D. van der Geest (Van der Geest) van 22 februari 2017, aangepast op 10 april 2017, ten grondslag gelegd dat de psychiatrische problematiek op de voorgrond staat in de zorgbehoefte van appellante. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat appellante blijvend aangewezen zal zijn op 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht op basis van een verstandelijke beperking. Zowel De Rotonde als Lijn5 hebben namelijk eerder geadviseerd om toe te werken naar een vorm van begeleid zelfstandig wonen. Er is geen informatie van een ter zake deskundige behandelaar dat appellante niet meer leerbaar zou zijn en dat zij geen mogelijkheden heeft om door middel van training en behandeling aan meer zelfstandigheid te werken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe onder andere het volgende overwogen. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd is onvoldoende grond om de conclusie van de medisch adviseurs voor onjuist te houden. Dat en waarom de psychiatrische problematiek ten tijde van de besluitvorming op de voorgrond stond, hebben de adviseurs op toereikende wijze toegelicht. Appellante heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Dat sprake is van een wisselwerking met het intelligentieniveau van appellante, derhalve de verstandelijke handicap, laat onverlet dat blijkens de rapportages van de medisch adviseurs, die zijn gebaseerd op informatie van de behandelaars, verbetering niet uitgesloten kan worden geacht. Er ontbreekt informatie dat appellante niet meer leerbaar zou zijn en dat er geen mogelijkheden meer zouden zijn om aan zelfstandigheid te werken. Uit de door appellante aangehaalde stukken blijkt dat appellante thans 24 uur zorg in de nabijheid nodig heeft, maar dit is ook niet in geschil. Verder blijkt hieruit weliswaar dat de lage cognitieve capaciteiten van appellante een belemmering vormen voor het aanleren van vaardigheden, maar blijkt daaruit niet dat vaardigheden daardoor in het geheel niet meer kunnen worden aangeleerd en dat verbetering in zelfredzaamheid niet meer mogelijk zou zijn.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz is voor zover van belang het volgende bepaald:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
(…)
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
(…)
2° door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
Ter zitting van de Raad is het standpunt van CIZ als volgt nader toegelicht. Appellante heeft als zij een angstaanval heeft zorg nodig. De grondslag psychiatrie, die bij appellante op de voorgrond staat, kan echter niet tot toegang tot Wlz-zorg leiden. De verstandelijke handicap van appellante leidt niet tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz. Met haar intelligentieniveau, dat tussen 75 en 85 ligt, wordt zij geacht een bepaalde mate van zelfstandigheid te hebben en hulp in te kunnen roepen. In de praktijk kan zij alleen zijn, gaat zij alleen op stap en spreekt zij met vriendinnen af.
4.3.
Uit het plan van aanpak van 1 augustus 2016 van E. Hoffenaar, werkzaam als orthopedagoog bij De zorgdeler, blijkt onder andere het volgende:
“(…) Naast de angsten, welke wisselend aanwezig zijn, is het feit dat [appellante ] een licht verstandelijke beperking heeft altijd aanwezig. Door haar lage intelligentieniveau heeft [appellante ] veel herhaling nodig en begrijpt zij interacties regelmatig niet. Het mentaliserend vermogen (vermogen om na te denken over de eigen innerlijke wereld en die van anderen) van [appellante ] is zeer beperkt. [appellante ] begrijpt niet dat iedereen anders denkt en dat iemand anders niet hetzelfde denkt als zij. Het gebrek aan inlevingsvermogen en inzicht in sociale relaties maakt het leven voor [appellante ] niet gemakkelijk. [appellante ] is geneigd om de mensen om zich heen, ook haar familie, aan te trekken en af te stoten. [appellante ] heeft sterk de behoefte om de regie in eigen hand te houden en raakt in paniek bij controleverlies. Ze verliest vrij snel het overzicht in een situatie en beschikt niet altijd over voldoende vaardigheden om haar gedrag en emoties te reguleren. Het ontbreekt [appellante ] soms aan vaardigheden om op een positieve manier om aandacht te vragen, waardoor zij opstandig gedrag vertoont op deze momenten. [appellante ] is erg gericht op haar eigen directe behoeftebevrediging, waarbij zij weinig rekening houdt met de belangen van anderen. [appellante ] heeft dagelijks haar eigen vaste bezigheden. Wanneer er verandering in deze structuur komt, weet [appellante ] niet goed wat zij moet doen.
(…)
Knelpunten
- Zwakbegaafdheid (en angsten) zorgt voor beperkte zelfredzaamheid van [appellante ]. Zij heeft voortdurend iemand in nabijheid of op afroep nodig om haar te helpen en zo nodig gerust te stellen.
- Wisselend patroon van de angsten en paniekklachten zorgt voor veel onzekerheid bij [appellante ].
(…)
Gevraagde zorg:
(…) [appellante ] heeft altijd hulp in nabijheid/permanent toezicht nodig vanwege haar angsten en zwakbegaafdheid. Ook doet ze een beroep op zorgverleners op niet planbare tijden. (…) Er is bij [appellante ] sprake van een langdurige zorgvraag. (…)”
4.4.
De onder 4.3 beschreven informatie doet de vraag rijzen of reeds de verstandelijke handicap van appellante leidt tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz. Het medisch advies van Engelen gaat hieraan voorbij ondanks de constatering dat appellante ernstige chronische beperkingen in het adaptief vermogen heeft. Het advies van Van der Geest volstaat met de opmerking dat de beschikbare informatie suggereert dat de psychiatrische problematiek op de voorgrond staat in de zorgbehoefte van appellante. Dit leidt tot het oordeel dat het op deze adviezen berustende bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
4.5.
Gelet op wat onder 4.4 is overwogen komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en CIZ opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. In de nieuw te nemen beslissing op bezwaar dient CIZ te beoordelen of de verstandelijke handicap van appellante leidt tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz.
5. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil is aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door CIZ te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Er is aanleiding CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep, in totaal € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 april 2017;
- bepaalt dat beroep tegen de door CIZ te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat CIZ aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en R.M. van Male en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.R. Trox