ECLI:NL:CRVB:2019:4152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van dubbele kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet en de toepassing van het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die dubbele kinderbijslag voor zijn zoon ontving, had een aanvraag ingediend voor het eerste kwartaal van 2017. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag goedgekeurd, maar stelde dat de dubbele kinderbijslag niet eerder kon ingaan dan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag was ontvangen, conform artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Svb had in een eerdere brief aan de appellant aangegeven dat hij een geldig CIZ-advies moest indienen om in aanmerking te blijven komen voor de kinderbijslag. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen mogelijkheid was om af te wijken van de wettelijke bepalingen.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat er sprake was van een bijzonder geval en dat de Svb de kinderbijslag met terugwerkende kracht moest toekennen. De Raad oordeelde dat de wetgeving geen ruimte bood voor afwijkingen in bijzondere gevallen en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, aangezien de appellant niet had aangetoond dat hij de relevante brief niet had ontvangen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.