ECLI:NL:CRVB:2019:4152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/6296 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van dubbele kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet en de toepassing van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die dubbele kinderbijslag voor zijn zoon ontving, had een aanvraag ingediend voor het eerste kwartaal van 2017. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag goedgekeurd, maar stelde dat de dubbele kinderbijslag niet eerder kon ingaan dan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag was ontvangen, conform artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Svb had in een eerdere brief aan de appellant aangegeven dat hij een geldig CIZ-advies moest indienen om in aanmerking te blijven komen voor de kinderbijslag. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen mogelijkheid was om af te wijken van de wettelijke bepalingen.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat er sprake was van een bijzonder geval en dat de Svb de kinderbijslag met terugwerkende kracht moest toekennen. De Raad oordeelde dat de wetgeving geen ruimte bood voor afwijkingen in bijzondere gevallen en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, aangezien de appellant niet had aangetoond dat hij de relevante brief niet had ontvangen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.6296 AKW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2017, 17/3155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019. Appellant en mr. Stap zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van het eerste kwartaal van 2015 tot en met het tweede kwartaal van 2016 voor zijn zoon [X.] dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen.
1.2.
Bij brief van 2 juni 2016 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij, om dubbele kinderbijslag voor [X.] te blijven ontvangen, een geldig CIZ-advies nodig heeft en daarvoor bij de Svb een aanvraag moet indienen.
1.3.
De Svb heeft op 8 maart 2017 van appellant een aanvraag om dubbele kinderbijslag voor [X.] ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 15 maart 2017 heeft de Svb aan appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2017 dubbele kinderbijslag voor [X.] toegekend.
1.5.
Bij besluit van 3 mei 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2017 ongegrond verklaard. Daaraan is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat dubbele kinderbijslag op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW niet eerder kan ingaan dan de eerste dag van het kwartaal waarin de Svb de aanvraag heeft ontvangen. De Svb is niet bevoegd om af te wijken van wat in dat artikel is bepaald. Nu de Svb in het eerste kwartaal van 2017 een aanvraag om dubbele kinderbijslag voor [X.] heeft ontvangen, is met ingang van dat kwartaal dubbele kinderbijslag toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconstateerd dat er geen mogelijkheid is om af te wijken van het bepaalde in artikel 14, derde lid, van de AKW. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat voor zover appellant in verband met de brief van 2 juni 2016 een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan, dit beroep niet kan slagen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellant heeft gesteld dat hij de brief van 2 juni 2016 nooit heeft ontvangen. De rechtbank ziet niet in hoe het dan mogelijk is gerechtvaardigd vertrouwen te ontlenen aan de inhoud van de brief. Daar komt nog bij dat in de brief staat aangegeven dat appellant opnieuw een aanvraag om dubbele kinderbijslag moet indien om voor [X.] in aanmerking te blijven komen voor dubbele kinderbijslag. Op geen enkele wijze heeft appellant dan ook aan de inhoud van de brief het vertrouwen kunnen ontlenen dat hij ook zonder aanvraag daartoe nog recht had op dubbele kinderbijslag voor [X.].
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de Svb met ingang van het derde kwartaal van 2016 dubbele kinderbijslag voor [X.] moet toekennen omdat sprake is van een bijzonder geval. Verder heeft hij opnieuw een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan in verband met de brief van 2 juni 2016.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de AKW is bepaald dat het recht op dubbele kinderbijslag niet vroeger kan ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om dubbele kinderbijslag werd ingediend. Met ingang van 1 januari 2016 is in dit lid niet langer bepaald dat de Svb in bijzondere gevallen bevoegd is om af te wijken van het in dit lid bepaalde. Aan een bespreking van de grond van appellant dat in dit geval sprake is van een bijzonder geval komt de Raad dan ook niet toe.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom dit niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en R.M. van Male en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) J.R. Trox