ECLI:NL:CRVB:2019:4138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
18/5210 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake beëindiging ziekengeld en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich per 29 december 2016 ziek had gemeld, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 7 augustus 2017 re-integratieverplichtingen opgelegd en op 31 januari 2018 het bezwaar van appellante tegen dit plan ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen en dat er geen zorgvuldig onderzoek was gedaan naar de oorzaak van haar klachten. Het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Raad oordeelde dat appellante geen procesbelang meer had, omdat het recht op ziekengeld per 20 oktober 2017 was beëindigd en er geen re-integratieverplichtingen meer bestonden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen mogelijkheid was om het gewenste resultaat te bereiken.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de voorwaarden waaronder dit kan bestaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5210 ZW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 september 2018, 18/1905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M. Prins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019. Voor appellante is verschenen mr. Prins. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als huishoudelijk medewerker (thuiszorg), heeft zich per 29 december 2016 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft het Uwv haar in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 7 augustus 2017 heeft het Uwv aan appellante een plan van aanpak toegezonden waarin aan appellante in het kader van de ZW re-integratieverplichtingen zijn opgelegd. Bij besluit van 31 januari 2018 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellante tegen het plan van aanpak van 7 augustus 2017 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met haar beperkingen en dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de oorzaak van haar pijnen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of appellante procesbelang heeft behouden bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. In vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3360) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat met het hoger beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor appellante feitelijk betekenis kan hebben.
4.2.
Het Uwv heeft het recht op ZW-uitkering met ingang van 20 oktober 2017 beëindigd, omdat appellante per die datum weer geschikt was te achten voor haar maatgevende arbeid. Zoals ter zitting is besproken is het bezwaar van appellante tegen dit besluit door het Uwv ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld, zodat vaststaat dat appellante met ingang van 20 oktober 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.3.
Re-integratieverplichtingen hebben alleen werking gedurende de periode dat recht bestaat op ziekengeld. Vaststaat ook dat tijdens de periode dat aan appellante ziekengeld is verstrekt het plan van aanpak van 7 augustus 2017 niet tot enigerlei maatregel heeft geleid. Nu evenmin op dit moment voor appellante verplichtingen op grond van dit plan van aanpak resteren, is niet aannemelijk gemaakt dat voor appellante nog procesbelang bestaat.
4.4.
Gelet op het gestelde in 4.1 tot en met 4.3 dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Buur