ECLI:NL:CRVB:2019:4134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een appellante met longklachten na medische en arbeidskundige beoordeling
Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellante die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had zich ziek gemeld op 26 januari 2015 met longklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar recht op ziekengeld per 26 februari 2016, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen in andere functies. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar lichamelijke beperkingen onvoldoende waren erkend en dat er vraagtekens waren bij de vastgestelde beperkingen. Ze stelde dat de som van haar klachten te veel was en dat ze structurele vermoeidheid ervoer, wat leidde tot de noodzaak van rustpauzes. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd, omdat appellante geschikt werd geacht voor ten minste een van de eerder voorgehouden functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier M. Buur.