ECLI:NL:CRVB:2019:4128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
18/300 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het recht op ziekengeld voor appellante. Appellante, die eerder ziek was gemeld, had in 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat zij per 3 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante nieuwe medische informatie overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze informatie het eerdere oordeel van de rechtbank niet aantastte. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

18.300 ZW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2017, 17/3959 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als expeditiemedewerkster voor 30 uur per week bij [naam werkgever]. Het dienstverband is beëindigd op 30 november 2013 waarna appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen. Op 3 januari 2014 heeft appellante zich ziek gemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2014 vastgesteld dat appellante per 3 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als expeditiemedewerkster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft aan appellante per 2 december 2013 een uitkering op grond van de WW toegekend. Appellante heeft zich op 17 november 2016 opnieuw ziek gemeld. In verband hiermee heeft zij op 2 mei 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 3 mei 2017 geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van inpakster. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 3 mei 2017 vastgesteld dat appellante per 3 mei 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts van het Uwv gemotiveerd heeft toegelicht waarom niet kan worden uitgegaan van alle bevindingen van psychiater Jokhoe en psycholoog Barrow. Psychiater De Waard, die op verzoek van het Uwv heeft gerapporteerd, heeft in zijn rapport vermeld dat de combinatie van de ernst van de geclaimde beperkingen en klachten door appellante en de verhoogde score op de symptoomvaliditeittest een verdenking is voor aggravatie van de symptomen. Omdat het erop lijkt dat in het diagnostiekverslag van 15 januari 2017 wordt uitgegaan van de klachten die appellante zelf heeft aangedragen, valt volgens de rechtbank te betwijfelen of psychiater Jokhoe en psycholoog Barrow een objectief beeld hebben verkregen van de gezondheidstoestand van appellante per de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullend rapport van 11 september 2017 in navolging van de verzekeringsarts, duidelijk vermeld dat bij appellante in psychiatrische zin sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. De psychische problematiek is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om appellante op de datum in geding ongeschikt te achten voor de functie van inpakster koekjes. De rechtbank heeft geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat met de contra-expertise van bedrijfsarts Wijers twijfel is ontstaan over de door Psyon en het Uwv gestelde diagnoses en over de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen. Hieruit volgt volgens appellante dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke psychiater heeft benoemd. Appellante is verder van mening dat zwaardere beperkingen in de FML moeten worden opgenomen waaronder een urenbeperking.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellante in de (hoger)beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 7 juni 2017, 11 september 2017 en 21 september 2017 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de in 4.2 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 27 november 2014 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Zoals volgt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 september 2017
is een aanpassingsstoornis in algemene zin op te vatten als lichte problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen. Bij de psychiatrische expertise heeft psychiater De Waard geen beperkingen ten aanzien van vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van andere hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken en vervoer, gevonden.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd, namelijk een rapport van bedrijfsarts Wijers van 12 mei 2018. Deze informatie tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 oktober 2019 overtuigend toegelicht dat psychiater De Waard terecht heeft volstaan met een validiteitstest omdat hiermee malingering kan worden aangetoond of uitgesloten. Andere vragenlijsten kunnen naar eigen inzicht worden ingevuld en door de onderzochte te sterk worden aangezet. Hierdoor is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnose van psychiater De Waard te verdedigen. Bovendien is onduidelijk hoe bedrijfsarts Wijers tot zijn diagnose komt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft appellante op 19 april 2018 gezien en geen aanwijzingen gevonden voor een depressie of angststoornis en het accent van de klachten lag bij de uveïtis. Voor een urenbeperking bestaat volgens hem geen grond nu in psychiatrische zin moet worden uitgegaan van een aanpassingsstoornis en nu in 2018 de sarcoïdose rustig en de longfunctie al een jaar stabiel was.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop wordt het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Buur