ECLI:NL:CRVB:2019:4126
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid
Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de geschiktheid van appellante voor arbeid na een eerdere toekenning van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat appellante in staat was om de functie van wikkelaar te vervullen. Appellante had zich opnieuw ziek gemeld en het Uwv had haar hersteld verklaard, maar appellante was het niet eens met de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
Tijdens de zitting op 6 november 2019 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Seme, haar bezwaren tegen de medische rapporten van de verzekeringsartsen naar voren gebracht. Het Uwv heeft de rapporten verdedigd en gepleit voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad heeft de medische beoordeling van de verzekeringsartsen onderschreven en geconcludeerd dat appellante terecht geschikt is geacht voor de functie van wikkelaar. De Raad heeft vastgesteld dat de rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen nieuwe medische gronden zijn aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.