ECLI:NL:CRVB:2019:4118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/4104 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor huur- en zorgtoeslag op basis van tijdige aanvraag

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van 8 februari 2016 om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van de huurtoeslag 2013 en zorgtoeslag 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant deze niet binnen drie maanden na de beschikkingen van de Belastingdienst van 13 november 2014 en 10 juli 2015 heeft ingediend. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de bijzondere bijstand wel tijdig heeft aangevraagd, omdat hij door zijn bezwaar tegen de beschikkingen van de Belastingdienst uitstel van betaling heeft verkregen. Hij stelt dat het invorderingsbesluit van 18 januari 2016 als uitgangspunt moet dienen voor de aanvraag. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de aanvraag om bijzondere bijstand niet binnen de vereiste termijn is ingediend. Volgens vaste rechtspraak is er in beginsel geen recht op bijstand voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag.

De Centrale Raad bevestigt dat de aanvraag niet tijdig is ingediend, aangezien de kosten van terugbetaling van de huurtoeslag en zorgtoeslag al waren opgekomen vóór de aanvraag. De verwijzing naar eerdere rechtspraak door appellant wordt verworpen, omdat deze niet van toepassing is op zijn situatie. Het hoger beroep wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen in het proces-verbaal.

Uitspraak

17.4104 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2017, 16/3586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (college)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: I.A. Siskina
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om de afwijzing van de aanvraag van 8 februari 2016 om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van de huurtoeslag 2013 en zorgtoeslag 2014. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de bijzondere bijstand niet binnen drie maanden na de beschikkingen van de Belastingdienst van 13 november 2014 en 10 juli 2015 over de huur- en zorgtoeslag heeft aangevraagd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de bijzondere bijstand wel tijdig heeft aangevraagd. Door zijn bezwaar tegen de beschikkingen van de Belastingdienst heeft hij uitstel van betaling verkregen. Het uiteindelijke invorderingsbesluit is van 18 januari 2016 en appellant is van mening dat voor het opkomen van de kosten bij die datum moet worden aangesloten. Voor dit standpunt vindt appellant steun in de uitspraak van de Raad van 6 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7973. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875), welke rechtspraak onder de PW zijn gelding heeft behouden, vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de Wet werk en bijstand voort dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Het college wijkt van dit uitgangspunt af als de noodzaak van de kosten achteraf is vast te stellen en de aanvraag binnen drie maanden wordt ingediend nadat de kosten zijn opgekomen.
5. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag om bijzondere bijstand niet is gedaan binnen drie maanden nadat de kosten van terugbetaling huurtoeslag 2013 en zorgtoeslag 2014 zijn opgekomen. De beschikkingen van de Belastingdienst dateren immers van 13 november 2014 en 10 juli 2015. Uit deze beschikkingen volgt dat appellant de huur- en zorgtoeslag moest terugbetalen. Dat appellant tegen deze beschikkingen van de Belastingdienst bezwaar heeft gemaakt en dat dit bezwaar de betalingsverplichting heeft opgeschort, maakt niet dat de kosten niet al op de datum van de beschikkingen zijn opgekomen. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 maart 2012 treft geen doel, omdat het in die zaak ging om de afwijzing van een aanvraag op grond van - het huidige - artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW. Dit ligt niet aan de afwijzing van de aanvraag van appellant ten grondslag.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I.A. Siskina (getekend) W.H. Bel