ECLI:NL:CRVB:2019:4110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de verlaging van bijstand op grond van de Participatiewet wegens niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 3 januari 2013 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en is onderworpen aan arbeidsverplichtingen. Het college heeft appellant in het verleden verschillende maatregelen opgelegd, waaronder een verlaging van de bijstand met 100% voor een maand, omdat hij niet was verschenen op een oproep voor een keuring bij het UWV en niet voldoende had gesolliciteerd. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van het college bevestigd, maar appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting heeft appellant aangevoerd dat hij niet verwijtbaar is voor het niet behouden van zijn werk bij een uitzendbureau, omdat hij onvoldoende was ingewerkt en geen toegang meer had tot het roostersysteem. Het college heeft echter geoordeeld dat appellant had moeten verschijnen op zijn werk en dat zijn argumenten niet voldoende zijn om de opgelegde maatregel te rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de wetgeving en dat er geen dringende redenen zijn om de maatregel te verlagen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals financiële problemen en medische klachten.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.