ECLI:NL:CRVB:2019:4077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
17-5573 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en niet-gemelde inkomsten uit diverse activiteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die bijstand ontving, heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat hij inkomsten genereerde uit verschillende activiteiten, waaronder verkoop via Marktplaats, rommelmarkten, en online werkzaamheden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bijstand van de appellant per 17 juni 2014 terecht was ingetrokken en dat er een terugvordering van € 25.800,18 plaatsvond voor de periode van 17 juni 2014 tot 1 februari 2016.

De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand, omdat hij zijn activiteiten en inkomsten niet tijdig had gemeld. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om aan te tonen dat hij recht had op (aanvullende) bijstand, en niet die van het college om aan te tonen dat hij geen recht had op bijstand. De Raad concludeerde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, aangezien hierdoor niet kon worden vastgesteld of de appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de Raad wees het verzoek om vergoeding van schade af. De griffier en de voorzitter hebben de beslissing ondertekend, waarmee de uitspraak officieel werd vastgelegd.

Uitspraak

Datum uitspraak:
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2017, 16/5025 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel (college)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Zitting hebben: J.N.A. Bootsma als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden
Griffier: R.I.S. van Haaren
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Krans.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Dit betekent dat terecht de bijstand van appellant per 17 juni 2014 is ingetrokken en dat van 17 juni 2014 tot 1 februari 2016 € 25.800,18 is teruggevorderd.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet gemeld dat hij rekeningen had bij onder andere de ING én inkomsten uit:
-verkoopactiviteiten op Marktplaats en rommelmarkten
-verkoopactiviteiten via eigen webshops (sieraden, bouwplaten)
-online werkzaamheden: betaalde (erotische) berichtenservices
-computerservice aan huis
-banners
Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond voor intrekking van bijstand als daardoor niet kan worden vastgesteld of iemand in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
Anders dan appellant heeft aangevoerd is het aannemelijk dat hij in de gehele te beoordelen periode activiteiten heeft verricht. Sinds februari 2014 heeft hij geadverteerd met een computerreparatieservice en spullen te koop aangeboden op Marktplaats, in januari 2015 is hij zijn webshop voor sieraden begonnen en sinds december 2015 de webshop voor bouwplaten. Appellant heeft de ING rekening geopend op 17 juni 2014 en vanaf 1 juli 2014 heeft hij daar de hele periode, behalve in april 2015, inkomsten op ontvangen uit zijn online werkzaamheden.
Niet het college moet aannemelijk maken dat appellant de hele periode geen recht had op bijstand, maar appellant moet aantonen dat hij recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand, als hij zijn activiteiten en inkomsten wel op tijd had gemeld.
De inkomsten die appellant via de bank ontving zijn duidelijk, maar door het ontbreken van een boekhouding zijn de omvang van de activiteiten en de inkomsten die hij contant ontving onduidelijk gebleven. Een eventueel aanvullend recht op bijstand kan zo niet worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs.
Het hoger beroep slaagt niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) J.N.A. Bootsma