ECLI:NL:CRVB:2019:4067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en afwijzing WIA-aanvraag wegens niet vervulde wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als verzorgende C in de thuiszorg werkte, had zich op 27 februari 2014 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze per 6 februari 2016, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Tevens weigerde het Uwv haar aanvraag voor een WIA-uitkering, omdat zij de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij niet kan werken, onderbouwd door verklaringen van haar behandelend artsen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de medische beoordelingen van het Uwv op zorgvuldige wijze had verricht en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere oordelen zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellante de wachttijd voor de WIA-uitkering niet had voltooid, waardoor het Uwv terecht de WIA-aanvraag had afgewezen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.