ECLI:NL:CRVB:2019:4061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, was van mening dat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was, terwijl het Uwv haar arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in het verleden als administratief medewerkster werkte en na haar ziekmelding een WIA-aanvraag indiende. Het Uwv had op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juli 2016 geconcludeerd dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie en had haar arbeidsongeschiktheid berekend op basis van de drie hoogstbetaalde functies. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML van 1 februari 2017, die geen verdere beperkingen vaststelde, juist was. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante had onderschat.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 december 2019.