In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bruikleenauto op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat zich baseerde op een medisch advies van de GGD. Dit advies stelde dat er medisch gezien geen bezwaren waren tegen het gebruik van individueel rolstoeltaxivervoer met twee begeleiders. Het college concludeerde dat dit vervoer de goedkoopste en adequate maatwerkvoorziening was voor appellante.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, omdat zij gebruik kon maken van het aangeboden rolstoeltaxivervoer. In hoger beroep volhardde appellante in haar standpunt dat dit vervoer voor haar niet passend was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de aanwezigheid van twee voor appellante bekende begeleiders in de taxi voldoende ondersteuning bood, vooral in het geval van een epileptische aanval. De Raad concludeerde dat er geen medische bezwaren waren die het gebruik van het rolstoeltaxivervoer met twee begeleiders in de weg stonden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.