ECLI:NL:CRVB:2019:4029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- M.E. Fortuin
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Weigering herziening WIA-dagloon en toepassing artikel 13a Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in 2007 in aanmerking kwam voor een loongerelateerde WGA-uitkering, verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om herziening van zijn WIA-dagloon. Hij stelde dat hij in 2009 ziek uit dienst was getreden bij zijn werkgever, [naam bedrijf 2], en dat zijn dagloon op basis van het laatstverdiende loon bij deze werkgever herzien diende te worden. Het Uwv weigerde deze herziening, omdat volgens hen artikel 13a van de Wet WIA, dat de mogelijkheid biedt om het dagloon te herzien, pas in werking trad op 1 juli 2013 en niet van toepassing was op de situatie van appellant, die voor deze datum viel.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet onder de werking van artikel 13a valt en dat er geen rechtsgrond is voor de herziening van het dagloon. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claim dat hij ziek uit dienst was getreden. De Raad benadrukte dat de Wet WIA geen afwijkingsbevoegdheid of hardheidsclausule bevat, waardoor de rechter niet kan afwijken van de strikte toepassing van de wet.
De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.