ECLI:NL:CRVB:2019:4020
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en Wajong-uitkering na intrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Wajong-uitkering van appellante. De zaak betreft een aanvraag die voor het eerst is ingediend vóór 1 januari 2010. De Raad oordeelt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de aanspraken van appellante ten onrechte heeft beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2 van de Wajong. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat er in de vijf jaar na 1 januari 2008 geen sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij appellante. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd die haar stellingen ondersteunen, en het rapport van psychiater W.H.J. Mutsaers biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies van het Uwv tegenspreken.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante toegenomen arbeidsongeschiktheid had. De Raad oordeelt dat het gebrek in de beoordeling van het Uwv, dat voortkwam uit het niet toepassen van de juiste regelgeving, niet heeft geleid tot benadeling van appellante. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.048,- en bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 169,- aan appellante vergoedt.