In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante en haar inmiddels overleden echtgenoot, die vanaf 16 december 2014 bijstand ontvingen op het adres A te Maastricht. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht verzocht appellante en haar echtgenoot om een schriftelijke huurovereenkomst en bewijs van huurbetalingen, maar zij konden hier niet aan voldoen. Het college concludeerde dat appellante en haar echtgenoot de inlichtingenverplichting hadden geschonden, wat leidde tot de intrekking van hun bijstandsuitkering over een bepaalde periode. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat zij de gemeente op de hoogte had gesteld van hun verhuizing en dat de huurovereenkomst mondeling was afgesloten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij het college ligt. Het college had niet aangetoond dat appellante en haar echtgenoot de inlichtingenverplichting hadden geschonden, aangezien zij niet konden voldoen aan het verzoek om schriftelijke documenten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het college, en herstelde de situatie door het besluit van 15 augustus 2015 te herroepen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante.