ECLI:NL:CRVB:2019:40

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
17/1489 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhoging persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1986 en met diverse aandoeningen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante woont bij haar ouders en ontvangt een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Regeling langdurige zorg. Het zorgkantoor had haar verzoek om verhoging van het pgb voor het jaar 2016 afgewezen, omdat het niet aannemelijk was dat de verleende bedragen onvoldoende waren voor de benodigde hulp bij het huishouden. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had verzocht om een verhoging van het pgb, maar het zorgkantoor stelde dat de totale bedragen van € 16.147,- voor 2016 en € 16.193,- voor 2017 voldoende waren om de benodigde hulp in te kopen. De Raad heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat het zorgkantoor de juiste bedragen had vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat de pgb's niet toereikend waren.

Na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, en is openbaar uitgesproken op 2 januari 2019.

Uitspraak

17.1489 WLZ

Datum uitspraak: 2 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 februari 2017, 16/1316 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018. Voor appellante zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Hartman en J. Diekerhof.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1986, heeft diverse aandoeningen. Zij woont bij haar ouders. CIZ heeft op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatie gesteld voor zorgzwaartepakket 7 VG met dagbesteding. Voor de realisering van de benodigde zorg ontvangt appellante van het zorgkantoor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Regeling langdurige zorg.
1.2.
Appellante heeft het zorgkantoor verzocht om het verleende pgb voor het jaar 2016 op te hogen vanwege de benodigde hulp bij het huishouden. Bij besluit van 22 januari 2016 heeft het zorgkantoor dit verzoek afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 4 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is, voor zover van belang, overwogen dat niet aannemelijk is dat uit het verleende pgb de noodzakelijke huishoudelijke verzorging niet kan worden bekostigd.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij uitspraak van heden in de zaak tussen partijen onder de nummers 16/5399 AWBZ en 18/1617 WLZ heeft de Raad voor zover van belang het volgende overwogen:
“Uit de gedingstukken blijkt dat het door het zorgkantoor voor de jaren 2016 en 2017 verleende pgb, naast de bedragen van € 3.371,- (2016) en € 3.417,- (2017) voor hulp bij het huishouden, ook een bedrag van € 12.776,- voor die hulp bevat. Dit laatste bedrag is ontleend aan de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwartewaterland in 2015 verstrekte maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. In wat appellante heeft aangevoerd is de Raad niet gebleken dat de totaalbedragen van € 16.147,- (2016) en € 16.193,- (2017) onvoldoende zijn om de benodigde hulp bij het huishouden in te kopen.”
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) Y. Itkal
md