In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. In deze brief werd meegedeeld dat het niet toegestaan was om langer dan vier weken met behoud van bijstand in het buitenland te verblijven. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.
De Raad oordeelde dat de brief van het college slechts een algemeen rechtsoordeel was en niet gericht op een specifiek rechtsgevolg. De appellant had verzocht om toestemming voor een verblijf van drie maanden in het buitenland, maar de Raad stelde vast dat de brief geen zelfstandig rechtsgevolg had en daarom niet als een besluit kon worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde, omdat er geen sprake was van een besluit in de zin van de Awb. De Raad benadrukte dat rechtsgevolgen pas kunnen intreden na een afweging door het bestuursorgaan op basis van concrete feiten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.