ECLI:NL:CRVB:2019:396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
17/3195 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van WAO-uitkering na detentie en de rol van de bewindvoerder

In deze zaak gaat het om de heropening van de WAO-uitkering van appellant, die in detentie was gesteld. Appellant had een WAO-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Na zijn detentie, die begon op 24 januari 2011, werd zijn uitkering per 27 februari 2011 ingetrokken door het Uwv, omdat hij langer dan een maand gedetineerd was. Op 22 oktober 2015 verzocht de bewindvoerder van appellant om de uitkering te heropenen, wat het Uwv deed met terugwerkende kracht tot 22 oktober 2014. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn uitkering met terugwerkende kracht tot de datum van intrekking, 27 februari 2011, heropend moest worden. Hij voerde aan dat de bewindvoerder verzuimd had om tijdig om heropening te vragen, maar de rechtbank oordeelde dat dit risico voor rekening van appellant kwam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een heropening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bewindvoerder verantwoordelijk was voor het onderhouden van contact met appellant en dat er geen bewijs was voor het gelijkheidsbeginsel, aangezien appellant niet kon aantonen dat in vergelijkbare gevallen een uitkering met meer dan een jaar terugwerkende kracht was toegekend. De uitspraak werd gedaan op 31 januari 2019.

Uitspraak

17.3195 WAO

Datum uitspraak: 31 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 maart 2017, 16/3853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.E. Frenken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Voor appellant is verschenen mr. Frenken, vergezeld door [naam 1] , werkzaam bij [naam kantoor] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is per 24 november 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2.
Appellant is per 24 januari 2011 in detentie gesteld. Hij heeft tot 28 januari 2011 in de Penitentiaire Inrichting in [gemeente] en van 28 januari 2011 tot 15 mei 2014 in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te [gemeente] verbleven. Vanaf 15 mei 2014 verblijft appellant in de [kliniek] in het kader van een aan hem opgelegde maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging. Deze maatregel is hem opgelegd bij arrest van het Gerechtshof Arnhem van 9 juli 2012. De Hoge Raad heeft op 1 oktober 2013 het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per
27 februari 2011 ingetrokken, omdat appellant op die datum langer dan een maand gedetineerd was.
1.4.
Op 22 oktober 2015 heeft de bewindvoerder van appellant, [naam 2] , aan het Uwv verzocht de WAO-uitkering te heropenen omdat appellant uit detentie is. Naar aanleiding van dat verzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 januari 2016 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 22 oktober 2014, een jaar voor de dag waarop de aanvraag werd ingediend, heropend.
1.5.
In bezwaar heeft appellant aan het Uwv verzocht de WAO-uitkering met ingang van de datum van intrekking, 27 februari 2011, te heropenen omdat appellant inmiddels is ontslagen van alle rechtsvervolging. Ook heeft appellant aangevoerd dat diverse bewoners in de [kliniek] waar hij verblijft hun uitkering met volledige terugwerkende kracht hebben toegekend gekregen. Bij besluit van 24 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 januari 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO, omdat het op de weg van appellants bewindvoerder lag om regelmatig contact met appellant te hebben en tijdig heropening van appellants WAO-uitkering aan te vragen. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat er geen verifieerbare gegevens zijn ter onderbouwing van de stelling dat in vergelijkbare gevallen de uitkering met terugwerkende kracht van meer dan één jaar is toegekend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bewindvoerder redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest omdat de werkzaamheden betreffende het bewind tijdens appellants detentie waren bevroren. Het bewind ziet op het beheer van het inkomen van appellant en omdat er geen sprake was van inkomsten, was het bewind feitelijk gezien inhoudsloos. Op 21 oktober 2015 is de bewindvoerder door een medewerker van de [kliniek] op de hoogte gesteld van appellants verblijf in deze kliniek. Op deze datum raakte de bewindvoerder er voor het eerst van op de hoogte dat appellant niet langer in detentie verbleef en is direct om heropening van de WAO-uitkering verzocht. Appellant is van mening dat de WAO-uitkering met ingang van 1 oktober 2013, de datum van de uitspraak van de Hoge Raad waardoor de maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging onherroepelijk is geworden, dient te worden heropend. Verder heeft appellant, onder verwijzing naar e-mails van de Pompestichting waarin is vermeld dat in andere gevallen een arbeidsongeschiktheidsuitkering eerder dan een jaar voor de aanvraag is heropend, een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of er sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, geoordeeld dat het feit dat de bewindvoerder heeft verzuimd om tijdig om heropening van appellants WAO-uitkering te vragen voor rekening en risico van appellant komt. Van belang is dat in het intrekkingsbesluit van 3 maart 2011 duidelijk staat vermeld welke detentievormen geen gevolgen hebben voor de WAO-uitkering. Het lag dan ook op de weg van de bewindvoerder om voor regelmatig contact met appellant zorg te dragen, zodat hij op de hoogte was van het detentieregime van appellant en diens belangen zou kunnen behartigen.
4.3.
Ook in hoger beroep heeft appellant zijn stelling dat het Uwv in vergelijkbare gevallen een uitkering met meer dan een jaar terugwerkende kracht heeft toegekend, niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J. Trox

IJ