ECLI:NL:CRVB:2019:3950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
16/1580 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) en medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft afgewezen. Appellant, geboren in 1978, heeft op 10 december 2014 een aanvraag ingediend, die op 3 februari 2015 door het Uwv werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 juni 2015 ongegrond verklaard, met als argument dat appellant in staat werd geacht ten minste 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en heeft rapporten overgelegd van verschillende deskundigen die zijn diagnose van een autisme spectrum stoornis (ASS) ondersteunen. De Centrale Raad van Beroep heeft een onafhankelijke deskundige, psychiater M. van Beem, benoemd om de situatie van appellant te beoordelen. Van Beem concludeerde dat de FML van het Uwv onvoldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad oordeelt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. De deskundige heeft overtuigend aangetoond dat appellant, gezien zijn beperkingen, niet in staat is om op de arbeidsmarkt te functioneren. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep gegrond en draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv ook de ingangsdatum van de uitkering moet vaststellen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

16.1580 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 januari 2016, 15/2229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Damen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Damen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
Na de zitting is het onderzoek heropend en heeft de Raad M. van Beem, psychiater, als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 5 april 2018 gerapporteerd.
Partijen hebben een zienswijze op het rapport ingediend en nadere stukken ingezonden.
De deskundige heeft nader gereageerd op de ingediende stukken.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 24 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Damen en begeleidster B.L. van der Hoeven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1978, heeft op 10 december 2014 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 3 februari 2015 heeft het Uwv die aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 4 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2015 ongegrond verklaard, omdat appellant in staat wordt geacht ten minste 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie functies geselecteerd, waarmee appellant op de vrije arbeidsmarkt 75% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv hun standpunt op overtuigende wijze hebben gemotiveerd. Appellant moet in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen sterk zijn onderschat. Daartoe heeft appellant verwezen naar een rapport van 26 januari 2015 en brieven van
26 augustus 2015 en 18 september 2018 van psychiater D. Corstens. Deze psychiater stelt als diagnose een autisme spectrum stoornis (ASS) en acht het van groot belang dat appellant werkzaam is in een stabiele en veilige omgeving. Appellant kan niet met andere mensen omgaan. In een arbeidssituatie komt hij steeds snel in conflict met anderen, wat resulteert in arbeidsuitval en ontslag. Iedere werkgever zal met appellant vastlopen. Appellant kan niet werken en heeft dit ook niet gekund. Een verbetering van de functionele beperkingen van appellant is niet te verwachten. De aandoening was ook al aanwezig op de achttiende verjaardag van appellant. Waarschijnlijk zal appellant nimmer tot loonvormende arbeid van enige omvang in staat zijn. Ook heeft appellant verwezen naar een rapport van psycholoog Rinkens, die stelt dat appellant in een beschermd wonen-project thuishoort. Hij heeft veel sturing en structuur nodig om zijn dagelijkse zaken geregeld te krijgen. Met zijn beperkingen is appellant niet in staat de geselecteerde functies te vervullen. Ten slotte is een beroep gedaan op een rapport van 23 maart 2016 van psychiater J. Ummels. Deze psychiater stelt als diagnose, naast een autisme spectrum stoornis, tevens een cognitieve stoornis NAO. Deze combinatie kan een belemmering vormen voor het verrichten van arbeid, ook al op achttienjarige leeftijd, wat ook blijkt uit het arbeidsverleden. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bepleit dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden. In de FML van 12 januari 2015 is voldoende rekening gehouden met de gestelde diagnoses en beperkingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de standpunten van partijen heeft de Raad aanleiding gezien de psychiater
Van Beem te benoemen tot deskundige en te vragen advies uit te brengen. Op 5 april 2018 heeft hij rapport uitgebracht.
4.2.
De deskundige heeft appellant op 14 december 2017 en 17 januari 2018 onderzocht, het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij de behandelaars van appellant. De deskundige is van oordeel dat sprake is van ASS, een ontwikkelingsstoornis, die niet te genezen is. De stoornis was ook aanwezig op de zeventiende en achttiende verjaardag van appellant, en ten tijde van de aanvraag. De medische belastbaarheid van appellant is nooit gewijzigd. De FML van 12 januari 2015 bevat onvoldoende beperkingen. Vanuit psychiatrisch oogpunt dienen er aanvullende beperkingen te worden opgenomen op de beoordelingspunten zelfstandig handelen, handelingstempo, verdelen van de aandacht, eigen gevoelens uiten en samenwerken. Vanuit psychiatrisch oogpunt is het adequaat uitvoeren door appellant van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet waarschijnlijk, omdat appellant door zijn stoornis te zeer beperkt wordt in zijn functioneren.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 juni 2018 gereageerd op het rapport van de deskundige en geconcludeerd dat het rapport slechts aanleiding geeft nadere beperkingen aan te nemen op de FML-beoordelingspunten 1.9.2 (aangewezen op vaste bekende werkwijzen) en 2.7.2 (meestal niet in staat gevoelens te uiten). Er is een nieuwe FML vastgesteld, gedateerd 2 juli 2018. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 juli 2018 geconcludeerd dat appellant nog steeds in staat moet worden geacht op 9 december 2013 de geselecteerde functies te vervullen en dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid die functies ook voorkwamen op de zeventien en achttienjarige leeftijd van appellant.
4.4.
Naar aanleiding van de reacties van partijen op zijn rapport heeft de deskundige bij brief van 4 april 2019 zijn standpunt gehandhaafd. Het lukt appellant vanwege zijn beperkingen niet om op voldoende niveau en stabiel deel te nemen aan het maatschappelijk leven, waaronder (betaalde) arbeid.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Het rapport van Van Beem voldoet aan deze eisen. Hij heeft appellant twee keer onderzocht, informatie van behandelaars meegewogen en gereageerd op de bezwaren van het Uwv tegen zijn rapport. Zijn conclusie is duidelijk, consistent gemotiveerd en overtuigend. De conclusie en de overwegingen die daartoe geleid hebben, corresponderen ook met de standpunten van de psychiaters Corstens en Ummels, zoals die in 3.1 geformuleerd zijn. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 2 juli 2018 alsook de aan appellant voorgehouden functies komen in onvoldoende mate tegemoet aan de door de deskundige aangegeven beperkingen ten aanzien van zelfstandig handelen, handelingstempo, verdelen van de aandacht en samenwerken.
4.6.
Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Gelet op het verhandelde ter zitting moet aangenomen worden dat op basis van de door de deskundige aangenomen beperkingen geen andere functies geselecteerd kunnen worden waarmee appellant ten minste 75% van zijn maatmaninkomen kan verdienen en dat dit een blijvende situatie is.
4.7.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal het Uwv zich onder meer over de ingangsdatum van de uitkering moeten uitlaten.
4.8.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.024,- in beroep, en € 2.048,- in hoger beroep, wegens verleende rechtsbijstand, en op € 243,54 aan reiskosten, in totaal € 3.315,54.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.315,54;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. van de Ven