Uitspraak
18.2164 PW
28 maart 2018, 17/5943 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
29 maart 2016 in de Basisregistratie personen ingeschreven op het door hem opgegeven adres (uitkeringsadres).
1 februari 2017 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 3 februari 2017 opgeroepen voor een gesprek op 8 februari 2017, met medeneming van de nog ontbrekende bankafschriften van de SNS-rekening en de Mastercard van appellant. Appellant is wel op dit gesprek verschenen, maar heeft de gevraagde bankafschriften niet meegenomen.
25 augustus 2016 tot en met 19 januari 2017 ingetrokken met toepassing van artikel 54,
derde lid, van de PW en de kosten van bijstand over de periode van 25 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 teruggevorderd tot een bedrag van € 6.182,30. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen mededeling te doen van het feit dat hij zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
SNS-rekening en zijn Mastercard binnen de gestelde termijn over te leggen. Appellant kan daar ook een verwijt van worden gemaakt. De omstandigheid dat in de brieven wisselend ook om andere gegevens is gevraagd, doet daar niet aan af.
29 maart 2016 tot 1 februari 2017 (tien maanden) op het uitkeringsadres een waterverbruik is gemeten van 8 m³. Voorts is het volgende van belang. In de periode in geding
(ruim vier maanden) is in het geheel geen water verbruikt. Verder blijkt uit het buurtonderzoek op 1 maart 2017 het volgende. Er zijn vier getuigen gehoord, de huismeester van het appartementencomplex voor 55-plussers waartoe de woning op het uitkeringsadres behoorde en drie buurtbewoners. De huismeester heeft verklaard dat hij niet weet wie er op het uitkeringsadres woont en dat hij appellant, van wie hem een foto werd getoond, nog nooit heeft gezien. De huismeester heeft bovendien verklaard dat hij meerdere keren heeft aangebeld en briefjes achter heeft gelaten met het verzoek contact met hem op te nemen in verband met huishoudelijke problemen, en dat appellant daar nooit op heeft gereageerd. De huismeester heeft wel eens door de brievenbus gekeken en zag dan een lege kamer. Buren hebben de huismeester vaak gevraagd of de woning überhaupt verhuurd was omdat zij daar nooit mensen zagen. De buurtbewoonster die met haar man al zes jaar schuin tegenover het uitkeringsadres woont, heeft appellant in totaal twee keer gezien, één keer omstreeks maart 2016 en één keer toen er voor appellant een pakje is bezorgd, dat door appellant in de hal is afgehaald. De buurtbewoners die sinds drie jaar recht tegenover het uitkeringsadres wonen en vanuit de woonkamer en vanaf hun balkon direct in de woonkamer en op het balkon van het uitkeringsadres kunnen kijken, hebben appellant een paar keer gezien in de zomer (van 2016), samen met een vrouw, die een paar keer op het balkon zat te zonnen. Daarna hebben zij appellant nooit meer gezien. De buurtbewoonster die al zeventien jaar naast het uitkeringsadres woont, heeft aan de hand van een haar getoonde foto verklaard dat zij appellant, haar directe buurman, nog nooit heeft gezien.