ECLI:NL:CRVB:2019:3916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
18/530 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellante en haar echtgenoot door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving sinds 1 mei 2009 AIO-aanvulling, maar de Svb heeft deze introkken op basis van het feit dat appellante en haar echtgenoot een woning in Turkije bezaten, waarvan zij geen melding hadden gemaakt. De Svb stelde dat de inlichtingenverplichting was geschonden, waardoor het recht op AIO-aanvulling niet kon worden vastgesteld. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. Het bleek dat appellante en haar echtgenoot sinds 1988 een woning in Turkije bezaten, die door een lokale makelaar was getaxeerd op € 24.000,-. De Svb had de AIO-aanvulling van appellante en haar echtgenoot ingetrokken vanaf 1 mei 2009, omdat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden door het bezit van de woning niet te melden. De Raad oordeelde dat appellante niet kon aantonen dat de waarde van de woning zo laag was dat zij recht hadden op AIO-aanvulling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, met R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 december 2019.

Uitspraak

18 530 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 3 december 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 december 2017, 17/951 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante en haar echtgenoot [naam echtgenoot appellante] (echtgenoot) heeft mr. T. Șeker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 augustus 2019 heeft mr. Șeker meegedeeld dat de echtgenoot op 22 juli 2019 is overleden en dat de procedure op naam van appellante wordt voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Șeker. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante en haar echtgenoot ontvingen vanaf 1 mei 2009 bijstand in de vorm een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk ingevolge de Participatiewet, in aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2016 heeft de Svb in verband met overschrijding door appellante van de toegestane verblijfsduur in het buitenland bepaald dat vanaf die datum de
AIO-aanvulling alleen voor haar echtgenoot geldt en de helft van de norm voor een gehuwde bedraagt. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
In het kader van onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellante en haar echtgenoot verleende AIO-aanvulling heeft, in opdracht van de Svb, het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) onderzoek verricht naar eventueel vermogen van appellante en haar echtgenoot in Turkije. Daaruit is gebleken dat appellante en haar echtgenoot sinds 1988 een woning (woning) bezitten in Turkije. Een door het Bureau Attaché ingeschakelde lokale makelaar heeft de woning op 1 september 2016 getaxeerd op een bedrag van € 24.000,-. Bij brief van 7 september 2016 heeft het Bureau Attaché aan de Svb rapport uitgebracht van de bevindingen uit het onderzoek in Turkije.
1.4.
Na terugkeer van appellante in Nederland is op 22 september 2016 een aanvraag ingediend om weer AIO-aanvulling aan appellante en haar echtgenoot toe te kennen naar de norm voor gehuwden.
1.5.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluiten van 21 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 maart 2017 (bestreden besluit), het recht op AIO-aanvulling van appellante en haar echtgenoot in te trekken vanaf 1 mei 2009 en de aanvraag van 22 september 2016 af te wijzen. Aan de intrekking heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante en haar echtgenoot de inlichtingenverplichting hebben geschonden door van het bezit van de woning geen mededeling te doen aan het college. Over de periode van 1 mei 2009 tot 1 september 2016 kan daardoor het recht op AIO-aanvulling niet worden vastgesteld, omdat onduidelijk is welke waarde de woning in die periode heeft gehad. Over de periode van 1 september 2016 tot 21 oktober 2016 hadden appellante en haar echtgenoot geen recht op AIO-aanvulling, omdat zij beschikten over vermogen boven het voor hen vrij te laten vermogen. Het college heeft ook de aanvraag van 22 september 2016 afgewezen op de grond dat appellante en haar echtgenoot beschikten over vermogen boven het voor hen vrij te laten vermogen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit.
Dat betekent dat de te beoordelen periode loopt van 1 mei 2009 tot en met 21 oktober 2016.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante en haar echtgenoot gedurende de gehele te beoordelen periode hebben beschikt over de woning.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Appellante kan zich niet herinneren wie onder welke omstandigheden de AIO-aanvulling namens haar en haar echtgenoot heeft aangevraagd. Appellante verkeerde in de veronderstelling dat het een van rechtswege verleende verhoging van het pensioen was. Zij kan zich niet herinneren een AIO-aanvulling te hebben aangevraagd en kan zich ook niet herinneren dat zij een vraag over eigen vermogen bij de aanvraag ontkennend heeft beantwoord.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op het aanvraagformulier dat heeft geleid tot toekenning van AIO-aanvulling is bij vraag 8 expliciet gevraagd naar het bezit van onroerende zaken, waarbij als voorbeeld wordt gegeven een (vakantie) huis of een garage in Nederland of buiten Nederland. Bij deze vraag is ‘nee’ aangekruist. Het aanvraagformulier is door appellante en haar echtgenoot ondertekend. Ook op latere heronderzoeksformulieren die door appellante en haar echtgenoot zijn ondertekend is ‘nee’ aangekruist bij de vraag of sprake is van bezit van onroerend goed. Het bezit van onroerende zaken is een gegeven dat onmiskenbaar van belang is voor de verlening van bijstand. Het had appellante en haar echtgenoot redelijkerwijs duidelijk kunnen - en ook moeten - zijn dat zij het bezit van de woning hadden moeten melden. Appellante en haar echtgenoot hebben het bezit van de woning niet eerder dan bij de aanvraag van 22 september 2016 gemeld. Daarmee is gegeven dat appellante en haar echtgenoot de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden. Voor zover appellante heeft willen betogen dat het haar niet kan worden verweten dat zij geen melding heeft gedaan van het appartement, baat dit betoog haar niet. De inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
4.5.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat de waarde van de woning zo laag is dat zij en haar echtgenoot in de te beoordelen periode wel recht hadden op een AIO-aanvulling. Daartoe heeft zij verwezen naar de in bezwaar overgelegde gegevens van de Afdeling onroerend goed van de gemeente. Uit deze gegevens blijkt volgens appellante dat de woning in 2014 een waarde had van € 10.175,- en in 2015 en 2016 een waarde van € 9.284,43. Uit het document blijkt ook dat het een simpel appartement betreft zonder verwarming en lift. Daarnaast heeft appellante in hoger beroep een tweetal waardebepalingen van de woning voor de jaren 2016 (40.000 Turkse Lira) en 2018 (60.000 Turkse Lira) overgelegd. Ook heeft appellante aangevoerd dat het niet aan de Nederlandse ambassade is om zich op het standpunt te stellen dat de in het kader van de onroerendzaakbelasting in aanmerking genomen waarde niet kan worden gevolgd. Deze beroepsgronden slagen niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
De makelaar die door het Bureau Attaché is ingeschakeld heeft in zijn taxatierapport van 1 september 2016 inzichtelijk gemaakt op welke objectieve gronden en op grond van welke waarde bepalende factoren hij tot zijn waardevaststelling is gekomen. De door appellante in hoger beroep overgelegde waardebepalingen zijn geheel ongemotiveerd en kunnen daarom niet worden gevolgd. De door de gemeente in het kader van de onroerendzaakbelasting in aanmerking genomen waarde kan evenmin worden gevolgd. De in het kader van die belasting in aanmerking genomen waarden vertegenwoordigen in Turkije bijna nergens de daadwerkelijke marktwaarde en worden bewust lager gehouden om zo ook de te betalen belasting hierover te beperken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3519). Daarbij is van belang dat de onroerendezaakbelasting plaatsvindt naar opgave van de belastingplichtige eigenaar die baat heeft bij de vaststelling van een lage waarde. Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2869. De Svb mocht dan ook uitgaan van de taxatie van de door het Bureau Attacheé ingeschakelde makelaar op 1 september 2016.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat appellante en haar echtgenoot vanaf 1 september 2016 beschikten over in aanmerking te nemen vermogen dat de grens van het vrij te laten vermogen ruim te boven ging, zodat zij geen recht hadden op een AIO-aanvulling.
4.8.
De Svb heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de periode van 1 mei 2009 tot 1 september 2016 niet is vast te stellen. Bij schending van de inlichtingenverplichting ten aanzien van eigendom van onroerende zaken is het aan de betrokkene om met gegevens te komen aan de hand waarvan de ontwikkeling van de waarde van de onroerende zaken had kunnen worden bepaald en vervolgens het recht op (aanvullende) bijstand had kunnen worden vastgesteld. Appellante en haar echtgenoot hebben dergelijke gegevens niet aangedragen.
4.9.
Uit 4.7 en 4.8 volgt dat het hoger beroep voor zover dat ziet op de intrekking niet slaagt. Uit 4.7 volgt tevens dat het hoger beroep voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag van 22 september 2019 ook niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) R.I.S. van Haaren