ECLI:NL:CRVB:2019:3905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing Wajong-uitkering en duurzame band met Nederland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1997, had op 22 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv op 17 november 2015 werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellant op zijn achttiende verjaardag, 5 oktober 2015, niet in Nederland of een EU-land woonde. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing gegrond, omdat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar de duurzame band van appellant met Nederland.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel degelijk een duurzame band met Nederland had, aangezien hij daar geboren en getogen was en de Nederlandse nationaliteit bezat. Hij stelde dat zijn vertrek naar Turkije in januari 2014 tijdelijk was en dat hij om medische redenen pas op 20 oktober 2015 naar Nederland kon terugkeren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellant in 2015 geen ingezetene was. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van appellant, waaronder zijn afhankelijkheid van zijn moeder en zijn tijdelijke verblijf in Turkije, voldoende onderbouwden dat zijn band met Nederland niet verbroken was.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere afwijzing van de Wajong-uitkering heroverwogen moet worden. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant in hoger beroep.