ECLI:NL:CRVB:2019:3901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
17/8091 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor ziekengeld op basis van de Ziektewet na beëindiging van het dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die ziekengeld ontvangt op basis van de Ziektewet (ZW) na een ziekmelding op 9 november 2015. De appellant, die als orderpicker werkte, heeft na het eindigen van zijn dienstverband op 13 juni 2016 recht op ziekengeld aangevraagd. Een verzekeringsarts heeft op 13 december 2016 vastgesteld dat de appellant belastbaar is met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat de appellant vanaf 29 januari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in eerste aanleg bevestigd.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet voldoet aan de kwaliteitseisen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten, evenals zijn medicatiegebruik. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de dossiergegevens bestudeerd en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.

De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor de appellant en dat er geen reden is voor het aannemen van aanvullende beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de appellant in staat is om te werken binnen de gestelde beperkingen.

Uitspraak

17.8091 ZW

Datum uitspraak: 5 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2017, 17/3010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Polen) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Kocabas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Namens appellant is verschenen mr. Kocabas. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker. Op 9 november 2015 heeft hij zich ziek gemeld. Na het eindigen van het dienstverband is appellant per 13 juni 2016 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 13 december 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 december 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 januari 2017 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen zelfstandig medisch onderzoek heeft verricht, betekent volgens de rechtbank niet dat daarom sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de beroepsgrond van appellant dat hij volledig arbeidsongeschikt is, dan wel dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML, niet slaagt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten op juiste wijze heeft toegepast. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank terecht in overweging genomen dat in bezwaar geen medische gegevens zijn ingebracht of verkregen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de verzekeringsarts onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Over de in beroep overgelegde informatie heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet ziet op de datum in geding. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn. Hierbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door ziekte of gebrek niet in staat is binnen zes maanden de Nederlandse taal dusdanig te beheersen dat hij in staat is om eenvoudige instructies op te volgen en zich verstaanbaar te maken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het medisch onderzoek niet voldoet aan de kwaliteitseisen die hiervoor gelden. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het Uwv bij de medische beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten alsmede met zijn medicatiegebruik. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant diverse medische stukken overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, een anamnese afgenomen en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen en appellant via de telefoon gesproken tijdens de hoorzitting. De verzekeringsartsen hebben de medische gegevens van de behandelend sector bij hun beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen zich op basis van deze informatie en hun eigen onderzoeksbevindingen geen juist of volledig beeld hebben kunnen vormen van de medische situatie van appellant op de datum in geding.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv. Appellant is voor zijn degeneratieve afwijkingen in de wervelkolom door de verzekeringsartsen aangewezen geacht op rugsparend werk, waarbij diverse beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken 4 en 5 van de FML. De verzekeringsartsen hebben geen reden gezien voor het aannemen van aanvullende beperkingen omdat uit informatie van de behandelend sector blijkt dat bij appellant niet gebleken is van hernia’s van de tussenwervelschijven in het ruggenmergkanaal en compressie op de zenuwstructuren. Over de overige lichamelijke klachten van appellant hebben de verzekeringsartsen gemeld dat deze somatisch van aard zijn en niet worden ondersteund door resultaten uit specialistisch onderzoek. Uit de in hoger beroep ingebrachte medische informatie blijkt niet dat de verzekeringsartsen hiermee een onjuiste inschatting hebben gemaakt van de lichamelijke problematiek van appellant op de datum in geding.
4.4.
Ook hebben de verzekeringsartsen afdoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor het vaststellen van verdergaande beperkingen voor de psychische klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat bij het oriënterend psychiatrisch onderzoek door de verzekeringsarts op 13 december 2016 geen ernstige psychopathologie is waargenomen. Appellant stond op de datum in geding ook niet onder behandeling voor zijn psychische klachten. De informatie van de psychiater dateert van 31 augustus 2017 en heeft geen betrekking op de datum in geding. Hieraan kan daarom niet de door appellant gewenste waarde worden toegekend.
4.5.
Over het medicijngebruik van appellant wordt overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen volgt dat zij bekend waren met de voorgeschreven pijnmedicatie van appellant. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met eventuele bijwerkingen van deze pijnmedicatie op de datum in geding.
4.6.
De rechtbank wordt ten slotte gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. van de Ven