ECLI:NL:CRVB:2019:3877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke was afgewezen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, omdat de noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg voortvloeide uit een psychiatrische grondslag, wat volgens artikel 3.2.1 van de Wlz geen recht op zorg geeft.
De Raad merkte op dat er geen overtuigend bewijs was voor de gestelde verstandelijke handicap van de appellant. De huisarts had in een brief geen gericht onderzoek gepresenteerd dat deze handicap onderbouwde. De medisch adviseur van het CIZ had de somatische beperkingen van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet leidden tot de noodzaak van permanent toezicht of zorg in de nabijheid. De Raad verwierp ook de argumenten van de appellant met betrekking tot het overgangsrecht en de toepassingsvoorwaarden van de relevante artikelen van de Wlz.
De uitspraak benadrukt het belang van gedegen bewijsvoering bij aanvragen voor zorg en de strikte voorwaarden die gelden onder de Wlz. De Centrale Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.