ECLI:NL:CRVB:2019:3877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
18/2602 WLZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke was afgewezen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, omdat de noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg voortvloeide uit een psychiatrische grondslag, wat volgens artikel 3.2.1 van de Wlz geen recht op zorg geeft.

De Raad merkte op dat er geen overtuigend bewijs was voor de gestelde verstandelijke handicap van de appellant. De huisarts had in een brief geen gericht onderzoek gepresenteerd dat deze handicap onderbouwde. De medisch adviseur van het CIZ had de somatische beperkingen van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet leidden tot de noodzaak van permanent toezicht of zorg in de nabijheid. De Raad verwierp ook de argumenten van de appellant met betrekking tot het overgangsrecht en de toepassingsvoorwaarden van de relevante artikelen van de Wlz.

De uitspraak benadrukt het belang van gedegen bewijsvoering bij aanvragen voor zorg en de strikte voorwaarden die gelden onder de Wlz. De Centrale Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2602 WLZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2018, 16/5390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 25 november 2019
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en R.M. van Male en W.J.A.M. van Brussel
als leden
Griffier: M. Graveland
Namens appellant is zijn wettelijk vertegenwoordiger en moeder [naam moeder appellant] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 17 maart 2016, gehandhaafd bij besluit van 8 augustus 2016 (bestreden besluit), is de aanvraag van appellant om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz geeft geen recht op Wlz-zorg indien de noodzaak van permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid voortvloeit uit een psychiatrische grondslag. Ook indien sprake is van een psychiatrische grondslag in combinatie met andere wel in artikel 3.2.1 van de Wlz genoemde grondslagen, zoals een somatische grondslag en/of een verstandelijke handicap, moet worden beoordeeld of alleen deze andere grondslagen leiden tot permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De Raad verwijst hiertoe naar zijn uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:334.
Ten aanzien van de gestelde verstandelijke handicap geldt dat uit de stukken geen gericht onderzoek blijkt waaruit dit naar voren komt. De brief van de huisarts van 22 december 2017 is dat niet. Ten aanzien van de somatische beperkingen geldt dat de medisch adviseur van CIZ deze heeft betrokken in zijn beoordeling en vanuit zijn deskundigheid heeft geoordeeld dat deze niet leiden tot de noodzaak van permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat aan deze conclusie moet worden getwijfeld.
Voor zover appellant heeft bedoeld aan te voeren dat zijn psychiatrische beperkingen op grond van het overgangsrecht opgenomen in artikel 11.1.3 van de Wlz, of op grond van artikel 3.2.2 van de Wlz recht geven op Wlz-zorg volgt de Raad appellant niet, nu aan de toepassingsvoorwaarden van die bepalingen niet is voldaan.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) M. Graveland (getekend) L.M. Tobé