ECLI:NL:CRVB:2019:386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
17/2100 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante ontving sinds 6 juni 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat appellante niet had gemeld dat zij gehuwd was. Dit leidde tot de conclusie dat appellante geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.

Appellante betwistte de beslissing van het college en stelde dat de onderzoeksbevindingen geen voldoende basis boden voor de conclusie dat zij en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. Het college stelde echter dat het aan appellante was om aan te tonen dat zij duurzaam gescheiden leefde. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende concrete en verifieerbare feiten had aangedragen om haar stelling te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de echtelijke samenleving ook kan bestaan zonder feitelijk samenwonen, en dat niet samenwonen op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en oordeelde dat de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd niet slagen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

17.2100 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari 2017, 16/2928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
Datum uitspraak: 15 januari 2019
Zitting hebben: J.L. Boxum als voorzitter en E.C.R. Schut en P.W. van Straalen als leden.
Griffier: F.H.R.M. Robbers.
Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I.E. Rhuggenaath.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante ontving met ingang van 6 juni 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij gehuwd was. Omdat zij gehuwd was kon zij geen aanspraak maken op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
Appellante stelt dat de onderzoeksbevindingen geen toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat zij en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden.
Het college heeft dat standpunt niet ingenomen maar stelt juist dat appellante aannemelijk moet maken dat zij duurzaam gescheiden leeft.
Het college heeft aannemelijk gemaakt dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij gehuwd was. Het is dan aan appellante om aannemelijk te maken dat, als zij wel had voldaan aan haar inlichtingenverplichting, zij wel recht had op bijstand naar de norm van een alleenstaande.
Appellante stelt wel dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leefden, maar de rechtbank heeft op juiste gronden overwogen dat uit de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig blijkt dat sprake is van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, waarbij ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en dat dit door één van hen als bestendig is bedoeld. Appellante onderbouwt haar stelling, dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leefden, niet met concrete en verifieerbare feiten en omstandigheden. Niet samenwonen is daartoe onvoldoende. De echtelijke samenleving kan immers ook bestaan zonder dat de echtgenoten feitelijk samenwonen.
De in hoger beroep aangevoerde gronden slagen niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) J.L. Boxum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding en het begrip duurzaam gescheiden leven.
md