ECLI:NL:CRVB:2019:385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
17/5357 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening na niet verschijnen op oproep voor gesprek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die niet verschenen was op een oproep voor een gesprek bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, had in beroep gesteld dat hij de oproep niet had ontvangen. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het voor risico van de appellant komt als hij de op gebruikelijke wijze bezorgde post niet heeft ontvangen. De appellant had eerder problemen met de ontvangst van post, maar had nagelaten adequate maatregelen te treffen om deze problemen te verhelpen. De Raad bevestigde dat het college niet verplicht was om een huisbezoek af te leggen en dat het aan het college is om de wijze en het tijdstip van gegevensverzameling te bepalen. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5357 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2017, 17/142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 15 januari 2019
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: J.M.M. van Dalen
Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant opgeroepen voor een gesprek bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) op
24 juni 2016, met het verzoek om recente bankafschriften mee te nemen. Appellant is niet verschenen. Daarop heeft het college bij besluit van 24 juni 2016 het recht op bijstand van appellant met ingang van 24 juni 2016 opgeschort. Hierbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door op 28 juni 2016 op gesprek te komen en de eerder gevraagde bankafschriften mee te nemen. Tegen het opschortingsbesluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Appellant is ook niet verschenen op het gesprek van 28 juni 2016. Vervolgens heeft het college bij besluit van 22 juli 2016 met toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de Participatiewet (PW) de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van
24 juni 2016. Dit besluit heeft het college gehandhaafd bij besluit van 25 november 2016 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Vaststaat dat appellant niet is verschenen op het gesprek op 28 juni 2016. Ook staat vast dat de oproep voor dit gesprek bij appellant is bezorgd door deponering van de oproep in de brievenbus van appellant door een handhavingsspecialist van de DWI. Uitsluitend is tussen partijen in geschil of het appellant kan worden verweten dat hij niet is verschenen op het gesprek op 28 juni 2016. Volgens appellant is dat niet het geval, omdat hij de oproep voor dat gesprek niet heeft ontvangen. Appellant wijst er hierbij op dat de post niet goed aankomt bij hem, omdat hij zijn brievenbus moet delen met anderen, en dat hij dit meermalen bij de gemeente heeft gemeld.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van
12 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1500), komt het voor risico van de betrokkene als hij de voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde post niet heeft ontvangen. In dit geval is dat niet anders, te meer omdat appellant kennelijk al langere tijd problemen had met de ontvangst van post en hij nalatig is gebleven tijdig adequate maatregelen te treffen om deze problemen te voorkomen of te verhelpen. Dat appellant meermalen bij de gemeente Amsterdam zou hebben gemeld dat hij de voor hem bestemde post niet ontving, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt, nog daargelaten of dit tot een ander oordeel zou hebben geleid.
5. Appellant heeft voorts aangevoerd dat het college een huisbezoek had moeten afleggen in plaats van hem op te roepen voor een gesprek. Deze beroepsgrond slaagt niet. Nog afgezien van de vraag of in het kader van de hier aan de orde zijnde, beperkte verwijtbaarheidstoets de wijze van onderzoek doen aan de orde kan komen, is het ingevolge artikel 53a, eerste lid, van de PW aan het college om de wijze en het tijdstip te bepalen waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J.M.M. van Dalen (getekend) W.F. Claessens
md