ECLI:NL:CRVB:2019:3818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
17/3186 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming TOG en dubbele kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante had een aanvraag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en voor dubbele kinderbijslag. De aanvraag was gedaan op 16 februari 2016, maar de Svb heeft deze afgewezen met het argument dat de TOG per 1 januari 2015 was ingetrokken. De Svb stelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor de tegemoetkoming omdat er geen sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in de Beleidsregel SB1260.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de Svb terecht had geoordeeld. De Raad oordeelde dat de Svb consistent beleid had gevoerd en dat appellante niet door onjuiste of onvolledige voorlichting was afgehouden van het indienen van een aanvraag. De Raad bevestigde dat de Svb geen verplichting had om appellante te wijzen op haar mogelijke rechten op tegemoetkoming of dubbele kinderbijslag. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van de consistentie in het beleid van de Svb en de voorwaarden waaronder een aanvraag voor tegemoetkoming kan worden goedgekeurd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/3186 TOG
Datum uitspraak: 27 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 maart 2017, 16/3057 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben over en weer gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2019. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante ontvangt sinds 1 oktober 2009 kinderbijslag op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar dochter, geboren [in] 2009. Het CIZ heeft haar dochter vanaf 3 september 2013 geïndiceerd voor minstens 10 uur zorg per week. Vanaf 1 oktober 2015 ontvangt appellante voor haar dochter dubbele kinderbijslag op grond van de AKW.
1.3. Op 16 februari 2016 heeft appellante bij de Svb een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) voor de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 en om dubbele kinderbijslag voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 oktober 2015.
1.4. Bij besluit van 15 maart 2016 heeft de Svb deze aanvragen afgewezen.
1.5. Bij besluit van 10 juni 2016 (besteden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2016 ongegrond verklaard. Appellante komt volgens de Svb niet voor een tegemoetkoming op grond van de TOG in aanmerking omdat de TOG sinds 1 januari 2015 niet meer bestaat. Aan de afwijzing van de aanvraag om dubbele kinderbijslag voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 oktober 2015 heeft de Svb ten grondslag gelegd dat de dubbele kinderbijslag op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW niet eerder kan ingaan dan het kwartaal waarin de aanvraag is ontvangen. Daarom heeft zij eerst recht op dubbele kinderbijslag vanaf 1 oktober 2015. Over de periode daarvoor kan appellante alleen dubbele kinderbijslag krijgen als sprake is van een bijzonder geval én van hardheid. Hiervan is volgens de Svb geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Zij heeft gewezen op de (digitale) folder van de Svb “TOG: als uw kind gehandicapt of ernstig ziek is” van
januari 2012 waarin het volgende is vermeld: “De SVB krijgt automatisch een melding van het CIZ of van Bureau Jeugdzorg als uw kind een AWBZ-indicatie heeft ontvangen voor gemiddeld 10 uur zorg of meer per week. U krijgt dan automatisch een aanvraagformulier toegestuurd.” Verder heeft zij gewezen op een brief van CIZ van 11 mei 2017, waarin is vermeld dat CIZ ook in 2013 en 2014 systematisch informatie heeft aangeboden aan de Svb wanneer een kind een AWBZ-indicatie ontving voor gemiddeld 10 uur of meer per week. Appellante heeft zich op basis van deze informatie op het standpunt gesteld dat sprake is van een bijzonder geval omdat zij door de Svb onjuist is voorgelicht. De Svb heeft haar ten onrechte niet geïnformeerd over de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor een tegemoetkoming op grond van de TOG en daardoor heeft zij zowel deze tegemoetkoming als dubbele kinderbijslag op grond van de AKW misgelopen.
3.2. De Svb heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat er geen (automatische) gegevensuitwisseling over indicaties van minstens 10 uur per week tussen CIZ en de Svb heeft plaatsgevonden. Dit was wel de bedoeling, maar door het ontbreken van de vereiste wettelijke grondslag voor het verstrekken van deze gegevens is dit niet doorgegaan. De
TOG-folder van januari 2012 bevat onjuistheden en is ten onrechte gepubliceerd. In mei 2012 is deze folder vervangen en komt de door appellante genoemde tekst niet meer voor.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Regeling TOG

4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb de aanvraag van 16 februari 2016 van appellante om een tegemoetkoming op grond van de TOG terecht heeft afgewezen omdat de TOG per 1 januari 2015 is ingetrokken.

Dubbele kinderbijslag over de periode van 1 januari 2015 tot 1 oktober 2015

4.2.
De Raad stelt voorop dat op 1 januari 2016 artikel 14, derde lid, van de AKW in die zin is gewijzigd dat de Svb niet langer bevoegd is om in bijzondere gevallen de dubbele kinderbijslag eerder te laten ingaan dan de eerste dag van het kwartaal waarop de aanvraag om dubbele kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW is ingediend.
4.3.
De Svb heeft – zoals ook ter zitting van de Raad is verklaard – in de periode van
1 januari 2016 tot en met 6 september 2016 bij beoordelingen van verzoeken om voor een eerdere periode dan het kwartaal waarin de aanvraag is gedaan dubbele kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a van de AKW toe te kennen, als vaste gedragslijn het beleid van Beleidsregel SB1260 (Ingangsdatum tegemoetkoming op grond van de TOG) gevolgd. Op grond van deze gedragslijn wordt eerst getoetst of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in Beleidsregel SB1071. Is dat het geval, dan wordt vervolgens beoordeeld of sprake is van hardheid als bedoeld in Beleidsregel SB1072.
4.4.
De Beleidsregel ‘Bijzonder geval (SB 1071)’ luidde ten tijde in geding en voor zover hier van belang als volgt:
“Volgens het beleid van de SVB is sprake van een bijzonder geval:
• indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
• indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen, uitkering of kinderbijslaguitkering én deze onbekendheid verschoonbaar was.
(…)
Op grond van dit beleid wordt in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Beoordeeld wordt of het complex van omstandigheden in onderlinge samenhang een bijzonder geval oplevert.
De volgende – niet limitatief opgesomde – gevallen kunnen zich voordoen:
(…)
• De te late aanvraag is een aantoonbaar gevolg van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan en betrokkene had redelijkerwijs niet aan die voorlichting hoeven twijfelen (…).”
4.5.
De Raad stelt vast dat de in 4.3 beschreven gedragslijn een vorm van een buitenwettelijk begunstigend beleid is. Volgens vaste rechtspraak (vergelijk de uitspraak van de Raad van
8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3889) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard en dat alleen wordt getoetst of het op consistente wijze is toegepast.
4.6.
De Svb heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in Beleidsregel SB1260. Anders dan appellante meent, is zij niet door onjuiste en/of onvolledige voorlichting van de Svb afgehouden van het doen van een eerdere aanvraag voor een tegemoetkoming of dubbele kinderbijslag. Daargelaten of de Svb vóór 1 oktober 2015 op de hoogte was van de zorgindicatie van het CIZ voor de dochter van appellante, bestond er voor de Svb geen verplichting om appellante te wijzen op een mogelijk recht op tegemoetkoming op grond van de TOG dan wel op dubbele kinderbijslag op grond van de AKW. Het beroep van appellante op de werkwijze die wordt beschreven in de folder van januari 2012, kan evenmin slagen. Deze folder is ruim voor de periode waarin appellante aanspraak maakt op een tegemoetkoming of dubbele kinderbijslag vervangen door een folder van mei 2012 waarin de door appellante genoemde informatie niet meer voorkomt.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat de Svb bij de afwijzing van het verzoek van appellante om toekenning van dubbele kinderbijslag over de periode 1 januari 2015 tot 1 oktober 2015 zijn beleid consistent heeft toegepast.
4.8.
Gelet op 4.1 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en
R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) D.S. Barthel