Uitspraak
OVERWEGINGEN
uitkering van appellant heeft beëindigd vanaf 16 oktober 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 18 september 2012 ziek meldde, ontving vanaf 16 september 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2016, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 34,43% werd vastgesteld, besloot het Uwv dat appellant geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% was gedaald. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende medisch onderzoek was verricht, met name met betrekking tot zijn lichamelijke klachten.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had gedaan. De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat de artsen van het Uwv de belastbaarheid van appellant correct hebben beoordeeld. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juni 2016, en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. Het rapport van Aob Compaz, dat na de datum in geding is opgesteld, kan niet dienen als basis voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, omdat het is opgesteld met een ander doel en beoordelingskader dan de Wet WIA. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant om een nieuw besluit of het inschakelen van een onafhankelijke deskundige af.